ECLI:NL:RVS:2006:AV1264

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508113/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van wapenvergunningen en rechtsgeldigheid van beroepschrift

In deze zaak gaat het om de intrekking van twee verloven in de zin van de Wet wapens en munitie, alsmede de jachtakte en de Europese wapenpas van de appellant, die door de korpschef van de regiopolitie Gelderland-Zuid op 18 augustus 2004 is uitgevoerd. De appellant heeft tegen deze intrekking beroep aangetekend bij de Minister van Justitie, die op 11 april 2005 het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank Arnhem heeft op 10 augustus 2005 het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift geen gronden bevatte. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn standpunt heeft toegelicht.

De Raad van State heeft de zaak op 30 januari 2006 behandeld. De appellant was vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.M.C. Wessels, terwijl de Minister van Justitie zich niet heeft laten vertegenwoordigen. De Raad heeft overwogen dat het beroepschrift van de appellant niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen gronden bevatte. De rechtbank had de appellant in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar de appellant heeft binnen de gestelde termijn geen gronden ingediend.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat de rechtbank niet ambtshalve de rechtsgronden had hoeven aanvullen, aangezien er geen sprake was van een ontvankelijk beroep. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank Arnhem is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200508113/1.
Datum uitspraak: 8 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1741 van de rechtbank Arnhem van 10 augustus 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2004 heeft de korpschef van regiopolitie Gelderland-Zuid (hierna: de korpschef) een tweetal verloven in de zin van de Wet wapens en munitie, alsmede de jachtakte en de Europese wapenpas van appellant ingetrokken.
Bij besluit van 11 april 2005, heeft de Minister van Justitie (hierna: de Minister) het tegen het besluit van 18 augustus 2004 door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 augustus 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 oktober 2005 heeft de Minister bericht dat hij afziet van het dienen van antwoord.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.M.C. Wessels, advocaat te Zwijndrecht, is verschenen. De Minister heeft zich, met kennisgeving, niet doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep bevatten. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het beroep onder andere niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan het in artikel 6:5 van de Awb bepaalde, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. Vaststaat dat het beroepschrift van appellant tegen het besluit van 11 april 2005 geen gronden bevat en dat appellant bij brief van 26 mei 2005 door de griffier van de rechtbank is uitgenodigd de gronden binnen vier weken na verzending van de brief - derhalve uiterlijk op 23 juni 2005 - in te dienen. Nu voorts vaststaat dat binnen deze termijn geen gronden zijn ontvangen, noch een verzoek tot uitstel is ingediend, kon de rechtbank appellant niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank heeft hierbij op goede gronden geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.
2.3. Het betoog van appellant, dat de rechtbank ambtshalve de rechtsgronden had behoren aan te vullen, faalt. Aanvulling van rechtsgronden kan pas aan de orde zijn wanneer er sprake is van een ontvankelijk beroep, hetgeen niet het geval was. Had appellant in beroep een of meer gronden willen aanvoeren die hij ook heeft aangevoerd in administratief beroep of in het kader van zijn verzoek om voorlopige voorziening, dan had hij daar ten minste expliciet naar moeten verwijzen, te meer omdat aan de rechtbank het besluit van de Minister ter toetsing voorlag en aan de voorzieningenrechter het besluit van de korpschef.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006
97-514.