ECLI:NL:RVS:2006:AV1257

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503689/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tewerkstellingsvergunning op basis van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van Bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 18 maart 2005. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning (twv) door de CWI op 19 maart 2004, ten behoeve van een vreemdeling die door de vennootschap onder firma 'B v.o.f.' was aangesteld. De CWI verklaarde het bezwaar van de vreemdeling niet-ontvankelijk, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de CWI ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard en vernietigde het besluit, met de opdracht aan de CWI om een nieuw besluit te nemen.

De CWI ging in hoger beroep, waarbij de vreemdeling betoogde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was omdat de indiener niet gemachtigd was. De Raad van State oordeelde echter dat de CWI de vreemdeling terecht niet-ontvankelijk had verklaard in zijn bezwaar, omdat de vreemdeling geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad van State stelde vast dat de aanvraag voor de twv uitsluitend door de werkgever kon worden ingediend en dat de vreemdeling geen rechtstreeks belang had bij het besluit van de CWI.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, met de voorzitter en leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RAAD VAN STATE
200503689/1.
Datum uitspraak: 8 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Raad van Bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/43988 van de rechtbank
's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 18 maart 2005 in het geding tussen:
A
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2004 heeft appellant (hierna: de CWI) een aanvraag van de vennootschap onder firma "B v.o.f." (hierna: de werkgever) om verlening van een tewerkstellingsvergunning (hierna: twv) krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) ten behoeve van het verrichten van werk door A (hierna: de vreemdeling) afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2004 heeft de CWI het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 maart 2005, verzonden op 22 maart 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de CWI opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de CWI bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 mei 2005 heeft de vreemdeling van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2005, waar de CWI, vertegenwoordigd door mr. J.P. Sanchez, ambtenaar bij de CWI, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T. Thissen, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling betoogt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, aangezien niet blijkt dat de indiener daarvan gemachtigd is om namens de CWI hoger beroep in te stellen.
2.1.1. Het hoger beroep is ingediend door mr J.H. Roovers, Landelijk manager Juridische Zaken van de CWI. De Raad van Bestuur van de CWI heeft bij artikel 8, eerste lid, van het Mandaatbesluit 2004 CWI (Stcrt. 2004, 234), voor zover thans van belang, de Landelijk manager Juridische Zaken gemachtigd tot het voeren van bestuursrechtelijke bezwaar- en beroepsprocedures. Anders dan de vreemdeling betoogt, bestaat geen grond van het oordeel dat de aldus gegeven machtiging niet evenzeer ziet op het voeren van een bestuursrechtelijke hoger-beroepprocedure. Voor het
niet-ontvankelijk verklaren van het hoger beroep bestaat dan ook geen aanleiding.
2.2. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3. De CWI klaagt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling als belanghebbende in vorenbedoelde zin dient te worden aangemerkt.
2.3.1. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, wordt de positie van de vreemdeling door het besluit van 19 maart 2004 niet direct en actueel beïnvloed, omdat de twv ten behoeve van hem is aangevraagd. In het kader van de Wav staat, mede gelet op de artikelen 8 en 9 van die wet, de te vervullen arbeidsplaats centraal, niet de vreemdeling die de arbeidsplaats mogelijk gaat vervullen. Het besluit van 19 maart 2004 is verder uitsluitend gericht tot de werkgever, omdat alleen hij ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wav een aanvraag om verlening van een twv kan indienen.
De rechtbank heeft miskend dat het door de vreemdeling als het zijne omschreven belang derhalve niet een rechtstreeks belang is, doch een afgeleid belang dat slechts betekenis heeft in het kader van zijn mogelijke contractuele relatie met de werkgever.
2.3.2 Nu de vreemdeling geen belanghebbende is, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, en bezwaar ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van die wet, slechts openstaat voor een belanghebbende, als vorenbedoeld, heeft de CWI de vreemdeling terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden, gelet op het hiervoor overwogene geen aanleiding geven voor een ander oordeel, het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 18 maart 2005 in zaak no. AWB 04/43988;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Ottevanger, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Ottevanger
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006
438.
Verzonden: 8 februari 2006
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,