200506401/1.
Datum uitspraak: 8 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/3926 van de rechtbank
's-Gravenhage van 28 juni 2005 in het geding tussen:
de burgemeester van Den Haag.
Bij besluit van 19 mei 2004 heeft de burgemeester van Den Haag (hierna: de burgemeester), voor zover thans van belang, geweigerd appellant vergunning te verlenen voor de exploitatie van een recreatie-inrichting in het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting) in de uren na 22.00 uur op vrijdagen en na 19.00 uur op alle overige dagen.
Bij besluit van 3 september 2004 heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2005, verzonden op 30 juni 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 augustus 2005 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. T. Venneman, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. B. Magnin en C.E.J.M. Vaars, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 56, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene politieverordening voor 's-Gravenhage 1982 (hierna: Apv) wordt onder recreatie-inrichting verstaan een inrichting, zoals een restaurant, café, cafetaria, snackbar en een discotheek, alsmede aanverwante inrichtingen waar dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, inclusief de bij de inrichting behorende terrassen.
Het achtste lid onderscheidt de volgende categorieën recreatie-inrichtingen:
a. Categorie 1 recreatie-inrichtingen, die alleen zijn gericht op exploitatie gedurende de dag;
b. Categorie 2 alle overige recreatie-inrichtingen;
c. Categorie 3 recreatie-inrichtingen als bedoeld onder b die tevens zijn gericht op exploitatie in de nachtelijke uren en gelegen zijn in een uitgaanskern zoals aangegeven op een door burgemeester en wethouders vastgestelde kaart.
Ingevolge artikel 57, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van de burgemeester of in strijd met de aan deze vergunning verbonden voorschriften een recreatie-inrichting op te richten, uit te breiden, te wijzigen of te drijven.
Ingevolge artikel 61B, eerste lid, weigert de burgemeester geheel of gedeeltelijk de vergunning, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de aanwezigheid van de recreatie-inrichting dan wel het drijven daarvan, het woon- en leefklimaat en/of de openbare orde in de naaste omgeving te nadelig beïnvloedt dan wel zal beïnvloeden.
Ingevolge het tweede lid houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het eerste lid vermelde weigeringsgrond rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de recreatie-inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de recreatie-inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds bloot staat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de recreatie-inrichting.
2.2. De burgemeester komt aldus beoordelingsvrijheid toe bij beantwoording van de vraag of de exploitatie van een recreatie-inrichting het woon- en leefklimaat en/of de openbare orde in de naaste omgeving te nadelig beïnvloedt dan wel zal beïnvloeden.
2.3. In de door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Horeca Den Haag van 30 juni 2000 (hierna: de Structuurvisie), die de burgemeester als het door hem te voeren beleid heeft overgenomen, is Den Haag onderverdeeld in "uitgaansgebieden" en "overig gebied". Ten aanzien van
recreatie-inrichtingen die zich in "overig gebied" bevinden is volgens de Structuurvisie geen verandering in bestaande openingstijden en geen uitbreiding van horeca toegestaan.
2.4. De burgemeester heeft zich in het besluit van 3 september 2004 op het standpunt gesteld dat, samengevat weergegeven, de inrichting in het in de Structuurvisie als "overig gebied" aangeduide gebied is gelegen, waarin met het oog op het woon- en leefklimaat geen verandering van openingstijden en uitbreiding van horeca is toegestaan. Nu de gevraagde vergunning met sluitingstijden tot 01.00 uur, onderscheidenlijk 01.30 uur een uitbreiding en verzwaring van de huidige situatie inhoudt, zou verlening van de gevraagde vergunning in strijd met het gevoerde beleid zijn. Daarom dient de aanvraag, voor zover betrekking hebbend op uitbreiding van de sluitingstijden, ingevolge artikel 61B, eerste lid, van de Apv te worden afgewezen, aldus dat besluit.
2.5. Appellant klaagt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester, bij de beoordeling van de vraag of de uitbreiding van openingstijden van een recreatie-inrichting kan worden toegestaan, de Structuurvisie niet als beleidsuitgangspunt mag hanteren. Er is geen rechtsregel die dat verbiedt. De rechtbank heeft voorts in het door appellant aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat sprake is van een te nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat, indien uitbreiding van de openingstijden van een recreatie-inrichting plaatsvindt in een in de Structuurvisie daartoe niet aangewezen gebied.
De inrichting, een categorie 1-inrichting, als bedoeld in artikel 56, achtste lid, van de Apv, is gelegen in het in de Structuurvisie als "overig gebied" aangeduide gebied, waarin geen verandering van openingstijden en uitbreiding van horeca is toegestaan. Dat de inrichting, naar appellant stelt, dicht is gelegen bij het in de Structuurvisie als "uitgaansgebieden" aangeduide gebied, maakt dat niet anders. De aanvraag van appellant ziet op de exploitatie van een categorie 2-inrichting en derhalve op een verruiming van de openingstijden, die volgens het gevoerde beleid niet wordt toegestaan. Bijzondere omstandigheden die de burgemeester zouden nopen om in afwijking van het gevoerde beleid aan het verzoek van appellant tegemoet te komen heeft de rechtbank terecht niet aanwezig geacht.
De uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2005 in zaak no.
200401243/1(Gst. 2005, 7235, 133) heeft zij terecht niet als zodanig aangemerkt, nu die ziet op de motivering van een besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Dit besluit wordt beheerst door andere wettelijke voorschriften, op grond waarvan een andere inhoudelijke beoordeling wordt verricht.
Ten aanzien van de door appellant in het kader van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel genoemde Avenue Culinaire is, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, een paragraaf in de Structuurvisie opgenomen die voorziet in een aparte regeling voor aldaar gelegen recreatie-inrichtingen. Derhalve is van gelijke of gelijk te stellen gevallen geen sprake. Ten aanzien van de recreatie-inrichtingen Limburgia, Concordia en Spijker dient aan het betoog voorbij te worden gegaan, aangezien appellant deze inrichtingen voor het eerst ter zitting heeft genoemd, waardoor hij de burgemeester in de onmogelijkheid heeft geplaatst om daarop geïnformeerd te reageren. Dat hij deze inrichtingen, naar gesteld, heeft genoemd in de procedure die heeft geleid tot voormelde uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2005, maakt dit niet anders, nu dit, zoals hiervoor is overwogen, een andere procedure met een andere partij betrof.
Anders dan appellant heeft gesteld, is niet gebleken dat op het perceel in het verleden een categorie 2-inrichting met door de burgemeester verleende vergunning is geëxploiteerd, zodat appellant geen aanspraken op vergunningverlening kan ontlenen aan de omstandigheid dat, naar hij stelt, de recreatie-inrichting in de praktijk ruimere openingstijden heeft gehad.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van der Smissen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2006