ECLI:NL:RVS:2006:AV0950

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200509447/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke vestiging van een supermarkt en de verlening van bouwvergunning en vrijstelling

In deze zaak heeft de Raad van State op 26 januari 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de tijdelijke vestiging van een Edah-supermarkt in Geertruidenberg. Het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg had op 28 juni 2005 een bouwvergunning en vrijstelling verleend op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de supermarkt. Dit besluit werd aangevochten door C1000 en andere betrokken partijen, die bezwaar maakten tegen de vergunning. De voorzieningenrechter van de rechtbank Breda verklaarde het beroep van C1000 e.a. gegrond en schorste de bouwvergunning tot er een nieuw besluit was genomen door het college.

De verzoekers vroegen de Voorzitter van de Raad van State om de voorlopige voorziening van de voorzieningenrechter op te heffen, zodat de supermarkt gebruik kon maken van de verleende vergunning. De Voorzitter oordeelde dat de vraag of het college terecht een tijdelijke vrijstelling had verleend, niet goed beantwoord kon worden binnen de voorlopige voorzieningenprocedure. De Voorzitter wees op de aanzienlijke uitbreiding van de verkoopvloeroppervlakte die de tijdelijke vestiging met zich meebracht en concludeerde dat een spoedige behandeling van de bodemzaak noodzakelijk was. Gezien de verwachte termijn voor uitsluitsel in de bodemzaak, werd er geen aanleiding gezien om de voorlopige voorziening op te heffen. De verzoeken werden afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij het verlenen van bouwvergunningen en de rol van de Raad van State in het waarborgen van rechtsbescherming in bestuursrechtelijke procedures. De beslissing van de Voorzitter is voorlopig en niet bindend voor de bodemprocedure, die later zal plaatsvinden.

Uitspraak

200509447/2.
Datum uitspraak: 26 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. de besloten vennootschap Laurus Nederland B.V., gevestigd te Dordrecht,
2. het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg,
verzoekers,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/3759 VV EN 05/3760 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 25 oktober 2005 in het geding tussen:
C1000 [naam] en de besloten vennootschap Schuitema Vastgoed B.V., gevestigd te Amersfoort, de besloten vennootschap Plus Retail B.V. en de besloten vennootschap Plus Vastgoed B.V., gevestigd te De Bilt,
en
verzoeker sub 2.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft verzoeker sub 2 (hierna: het college) aan verzoekster sub 1 een bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend ten behoeve van de tijdelijke vestiging van de Edah-supermarkt op de hoek Koestraat/Emmaweg/Centraleweg te Geertruidenberg (hierna: de supermarkt).
Bij besluit van 6 september 2005 heeft het college het daartegen door onder meer C1000 [naam] en de besloten vennootschap Schuitema Vastgoed B.V., de besloten vennootschap Plus Retail B.V. en de besloten vennootschap Plus Vastgoed B.V. (hierna: C1000 e.a.) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 oktober 2005, verzonden op 3 november 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door C1000 e.a. ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij is tevens bij wege van voorlopige voorziening het besluit van 28 juni 2005 geschorst tot zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekster sub 1 bij brief van 14 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en het college bij brief van 6 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2005, hoger beroep ingesteld. Verzoekster sub 1 heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 13 december 2005. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 22 december 2005.
Bij brief van 20 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2005, heeft verzoekster sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 22 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2005, heeft het college de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 januari 2006, waar het college, vertegenwoordigd door H. de Jong en W. Lemoine, ambtenaren der gemeente, en verzoekster sub 1, vertegenwoordigd door mr. I.C.G. Klein-Hendriks, advocaat te Dordrecht, en L.H.J. Peters en M.P. Horlings, zijn verschenen.
Voorts is verschenen C1000 e.a., vertegenwoordigd door mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers hebben de Voorzitter verzocht om de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening op te heffen, zodat verzoekster sub 1 gebruik kan maken van de bij besluit van 28 juni 2005 aan haar verleende vrijstelling en bouwvergunning.
2.2.1. De vraag of het college terecht een tijdelijke vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO voor het bouwplan heeft verleend, die de voorzieningenrechter ontkennend heeft beantwoord, leent zich, gelet op de door partijen over en weer aangevoerde argumenten, naar het oordeel van de Voorzitter niet goed voor beantwoording binnen de voorlopige voorzieningenprocedure. Daarbij acht de Voorzitter mede van belang dat het gaat om de tijdelijke vestiging van een supermarkt, die ten opzichte van de supermarkt die beoogd wordt tijdelijk te worden vervangen een aanzienlijke uitbreiding van de verkoopvloeroppervlakte met zich brengt. Gelet op hetgeen verzoekers hebben aangevoerd acht de Voorzitter wel een spoedige behandeling van de bodemzaak aangewezen. Bevorderd zal worden dat de behandeling reeds eind maart zal plaatsvinden.
Nu binnen enkele maanden uitsluitsel in de bodemzaak valt te verwachten ziet de Voorzitter gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding de door de voorzieningenrechter getroffen voorziening op te heffen. Hieruit volgt dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2006