ECLI:NL:RVS:2006:AV0949

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503884/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Westzanerpolder' en goedkeuring door de gemeenteraad van Zaanstad

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Westzanerpolder' door de gemeenteraad van Zaanstad, vastgesteld op 27 juni 2002. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland heeft op 28 januari 2003 besloten over de goedkeuring van dit plan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder, op 24 september 2003, een deel van dit besluit vernietigd. In vervolg hierop heeft het college op 22 februari 2005 opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan, waartegen appellanten op 2 mei 2005 beroep hebben ingesteld.

De zaak is behandeld op 20 december 2005, waarbij appellanten, vertegenwoordigd door een gemachtigde, en de verweerder, vertegenwoordigd door een ambtenaar, aanwezig waren. De Afdeling heeft overwogen dat het beroep van enkele appellanten niet-ontvankelijk is, omdat hun identiteit niet tijdig was vastgesteld. De Afdeling heeft verder het toetsingskader uiteengezet, waarbij de nadruk ligt op de beoordeling van de ruimtelijke ordening en de belangen van de betrokken partijen.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De afstandsnormen voor bedrijven en woonschepen zijn in acht genomen, en de Afdeling heeft geoordeeld dat de gemeente terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 1 februari 2006.

Uitspraak

200503884/1.
Datum uitspraak: 1 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] e.a., wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Zaanstad het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Westzanerpolder" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 januari 2003, kenmerk 2002-27617, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 24 september 2003, no.
200301786/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het besluit omtrent goedkeuring gedeeltelijk vernietigd.
Bij besluit van 22 februari 2005, kenmerk 22004-25084, heeft verweerder, voor zover nodig, opnieuw beslist omtrent de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 2 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Zaanstad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2005, waar appellanten, in de persoon van [appellant] en bijgestaan door [partij], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.F. Devilee, ambtenaar van de provincie zijn verschenen. Tevens is daar gehoord de gemeenteraad van Zaanstad, vertegenwoordigd door mr. J.M. van de Berg, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
2.1.1. Het beroep is ingesteld door [partij] namens [appellant] e.a. De in de artikelen 29, derde lid, 28, zesde lid en 56a, onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en 6:7 en 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde regeling van de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene voor wie beroep wordt ingesteld voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Onder omstandigheden kan aan deze eis worden voldaan zonder dat de naam van de appellant in het beroepschrift is vermeld, mits kan worden vastgesteld dat deze binnen de beroepstermijn opdracht heeft gegeven beroep in te stellen.
Voor het einde van deze termijn is de identiteit van degenen voor wie beroep wordt ingesteld, met uitzondering van [appellant], niet vast komen te staan. De beroepstermijn is geëindigd op 4 mei 2005. Eerst na deze termijn is uit de brief van [partij] van 24 mei 2005, waarbij volmachten zijn overgelegd, duidelijk geworden dat het beroep mede geacht moet worden te zijn ingesteld door [namen 4 andere appellanten].
Het beroep voor zover ingesteld door [namen 4 andere appellanten] is dan ook niet-ontvankelijk.
Toetsingskader van de Afdeling
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het bestemmingsplan
2.3. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het grootste deel van de Westzanerpolder. Er wordt ongeveer 100 hectare bedrijfsterrein ontwikkeld, waarvan een deel wordt ontwikkeld en uitgegeven als nat terrein, met aanleg van een kade aan de zuidzijde langs het Noordzeekanaal.
Het standpunt van [appellant]
2.4. [appellant] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemmingen "Groenvoorzieningen I" en "Primair water", dat ten noorden van de brug over het zijkanaal D ligt.
Volgens appellant had verweerder moeten kijken naar de werkelijk voorziene bedrijfsactiviteiten en is het niet van belang wat voor soort bedrijven zich volgens het bestemmingsplan mogen vestigen. Voorts wegen zijn belangen bij een positieve bestemming van de ligplaats voor zijn woonschip zwaarder dan de belangen die de gemeente heeft bij de gewenste ontwikkeling van het plangebied, nu is gebleken dat er geen alternatieve ligplaatsen zijn voor de woonschepen die niet positief zijn bestemd. Dat het Hoogheemraadschap een gemaal wil bouwen in het zijkanaal D mocht niet bij het bestreden besluit worden betrokken, aldus appellant.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
De afstand tussen de bestemming "Uit te werken gebied voor Bedrijfsdoeleinden (UB)" (hierna: UB) en de door de gemeente wegbestemde woonschepenligplaatsen is 100 meter. Dit wijkt volgens verweerder in grote mate af van de in het bestemmingsplan gehanteerde afstandsnormen die gelden voor de bedrijven die de bestemming "UB" mogelijk maakt.
De vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. De ligplaatsen in het bestreden plandeel zijn ingenomen in strijd met het vorige bestemmingsplan. Appellant is eigenaar en bewoner van één van de woonschepen die op de eerste 200 meter vanaf de brug over het zijkanaal D liggen en niet zijn bestemd in het bestemmingsplan. Volgens de plankaart geldt na de eerste 200 meter vanaf die brug de bestemming "Woonschepenligplaats".
2.6.2. Volgens de plantoelichting heeft het gebied rond zijkanaal D met het dorpje Nauerna, ondanks de realisatie van het nieuwe bedrijvenpark Westzanerpolder, een landelijk karakter, dat zoveel mogelijk behouden dient te blijven. De oevers van zijkanaal D krijgen voor een deel een recreatieve- en natuurfunctie. Onder voorwaarde dat de woonfunctie niet zal overheersen, kan een ander deel zonder bezwaar worden gebruikt als woonschepenligplaats. Het is echter uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de woonbestemming in zijkanaal D gaat domineren boven andere, meer recreatief getinte functies. Voorts mag in het plangebied van het bestemmingsplan, conform het uitgevoerde geluidsonderzoek, er van worden uitgegaan dat de geluidsbelasting als gevolg van het verkeerslawaai voor woonschepen aanvaardbaar zal zijn op een afstand van 200 meter vanaf de brug over zijkanaal D, aldus de plantoelichting.
2.6.3. Ten zuidwesten van het genoemde plandeel ligt het plandeel met de bestemming "UB". Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor bedrijven. Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder a, voor zover thans van belang, werkt het college van burgemeester en wethouders de in het eerste lid, onder a, genoemde bestemming uit in bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 5.1. van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de VNG-brochure ten aanzien van de zwaardere bedrijvigheid die is toegestaan een afstandsnorm van 500 meter kan worden afgeleid met betrekking tot de aspecten geluid en geur en een afstandsnorm van 200 meter met betrekking tot het aspect stof. Van deze afstandsnormen, waaraan een indicatief karakter toekomt, kan worden afgeweken, mits goed gemotiveerd. De afstand van de feitelijke aanwezige ligplaatsen ten behoeve van woonschepen tot de plaats waar zwaardere bedrijvigheid binnen het plandeel met de bestemming "UB" mogelijk is, bedraagt blijkens de plankaart ongeveer 100 meter.
2.6.4. Bij uitspraak van 24 september 2003, no.
200301786/1, heeft de Afdeling het besluit van verweerder vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemmingen "Groenvoorzieningen I" en "Primair water", dat ten noorden van de brug over het zijkanaal D ligt. De Afdeling heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"Verweerder is in zijn goedkeuringsbesluit niet op de aspecten geur en stof ingegaan. Hij heeft derhalve in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet aangegeven waarom hij ten aanzien van deze aspecten een veel kleinere afstand dan in de VNG-brochure is genoemd voldoende acht.
Voorts heeft verweerder bij zijn goedkeuringsbesluit de gevolgen van een bestemmingsregeling die ligplaatsen ten behoeve van woonschepen ter plaatse toelaat, voor de bedrijven die zich op het voorziene bedrijventerrein ten zuiden van de Westzanerweg wensen te vestigen niet bezien.
Verder kan uit de stukken en het verhandelde ter zitting worden afgeleid dat verweerder geen enkel onderzoek heeft verricht naar mogelijke alternatieve oplossingen, zoals alternatieve ligplaatsen voor de woonschepen binnen dan wel buiten de gemeente Zaanstad. Overigens is ter zitting van de zijde van het gemeentebestuur aangegeven - zonodig met verweerder - naar andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld alternatieve ligplaatsen voor de woonschepen binnen de gemeente Zaanstad, te willen zoeken.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit in zoverre niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard."
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat door verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling een nadere afweging is gemaakt. Verweerder heeft bij zijn besluit terecht in aanmerking genomen dat bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 5.1. van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogen worden gevestigd op het plandeel met de bestemming "UB". Dat wellicht in werkelijkheid geen bedrijven worden gevestigd die behoren tot deze categorie, kan hier niet aan afdoen. Uitgaande van de in overweging 2.6.3. beschreven aanbevolen afstanden met betrekking tot zwaardere bedrijvigheid heeft verweerder in redelijkheid kunnen aannemen dat ter plaatse geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarnaast heeft verweerder bij zijn afweging terecht rekening gehouden met de wens van het hoogheemraadschap een gemaal te plaatsen in het zijkanaal D. Nu door [appellant] in strijd met het toen vigerende regime een ligplaats is ingenomen en daartegen nog handhavend kan worden opgetreden, heeft verweerder zich in navolging van de raad terecht op het standpunt gesteld dat de betreffende ligplaats niet als zodanig kan worden bestemd en dat geen alternatieve ligplaats behoefde te worden aangeboden. Dit nog los van de beschikbaarheid van dergelijke ligplaatsen. Overigens is ter zitting door de gemeenteraad naar voren gebracht dat hij daarnaar een onderzoek heeft laten verrichten, maar dat is gebleken dat er nauwelijks alternatieven voorhanden zijn.
Gelet op het voorgaande bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij de afweging van de belangen geen groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de voorgestane ontwikkeling van het plangebied dan aan het belang van ondermeer appellant bij het behoud van zijn ligplaats.
2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover dit is ingediend door [namen 4 andere appellanten] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006
178-463.