ECLI:NL:RVS:2006:AV0945

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503626/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Veldhoven met betrekking tot de uitbreiding van de kousenfabriek De Meteoor

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Voltooiing Kempenbaan-De Run, Aanvulling I (De Meteoor)" door de gemeenteraad van Veldhoven, dat op 28 september 2004 is vastgesteld. Appellant, een bewoner van de nabijgelegen woningen, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Hij betoogt dat de uitbreiding van de kousenfabriek "De Meteoor" niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat de privacy van de omwonenden in het geding is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 februari 2006 behandeld en geoordeeld dat de gemeenteraad en verweerder zich in redelijkheid op het standpunt konden stellen dat de in het plan voorziene uitbreiding van de kousenfabriek niet in strijd is met de geldende wet- en regelgeving. De Afdeling overweegt dat de afstand tussen de kousenfabriek en de woningen aan de Locht en het Donkerepad 18, hoewel kleiner dan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand van 50 meter, niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Afdeling concludeert dat het beroep van appellant ongegrond is en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan terecht is verleend.

Uitspraak

200503626/1.
Datum uitspraak: 1 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2004 heeft de gemeenteraad van Veldhoven, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 juni 2004, het bestemmingsplan "Voltooiing Kempenbaan-De Run, Aanvulling I (De Meteoor)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 februari 2005, kenmerk 1033372/1075296, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht (verder: het deskundigenbericht) uitgebracht, gedateerd 14 september 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2005, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J.G.A.M. van de Wijdeven, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens zijn daar gehoord de gemeenteraad van Veldhoven, vertegenwoordigd door R.J. Smits en mr. M. Scharenborg-van Westerveld, ambtenaren van de gemeente, alsmede [partij], en de kousenfabriek De Meteoor, vertegenwoordigd door C.A. van Heeswijk-van Nunen en P.J.M. Klomp.
Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Procedurele aspecten
2.3. Appellant heeft ter zitting zijn bezwaar dat hij het advies van de Provinciale Planologische Commissie niet heeft ontvangen, ingetrokken.
2.4. Appellant heeft als bezwaar nog aangevoerd dat hij ten onrechte zijn zienswijze niet mondeling heeft kunnen toelichten.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder d, van de WRO stelt de gemeenteraad degenen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt in de gelegenheid tot het geven van een nadere mondelinge toelichting.
Niet in geding is dat appellant door de gemeenteraad bij brief van 16 maart 2004 is uitgenodigd zijn zienswijze toe te lichten. Deze gelegenheid heeft appellant aan zich voorbij laten gaan. Appellant is met genoemde uitnodiging overeenkomstig artikel 23, eerste lid, onder d, van de WRO in de gelegenheid gesteld mondelinge toelichting te geven. Dat appellant de uitnodiging aan zich voorbij heeft laten gaan maakt dit niet anders.
De stelling van appellant dat hij in verband met vakantie geen gebruik heeft kunnen maken van het spreekrecht voorafgaand aan de vergadering van de commissie voor Stadsontwikkeling en Openbare Werken op 6 september 2004 kan evenmin leiden tot het oordeel dat niet aan artikel 23, eerste lid, onder d, van de WRO is voldaan. Die vergadering diende niet als voortgezette gelegenheid voor appellant tot het toelichten van zijn ingediende zienswijze.
Verweerder heeft in dit bezwaar dan ook geen aanleiding hoeven zien goedkeuring te onthouden aan het plan.
Inhoudelijke aspecten
Het standpunt van appellant
2.5. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte het plan grotendeels heeft goedgekeurd. Volgens hem maakt het plan ten onrechte uitbreiding van de kousenfabriek "De Meteoor" tot een grootschalig bedrijf mogelijk. Daarbij wijst hij op de in het plan opgenomen maximale bebouwingshoogten. Hij acht die niet passend in de omgeving. Ook zal de privacy van de omwonenden daardoor ernstig worden aangetast. Voorts stelt appellant dat de in dit verband door zowel de gemeenteraad als verweerder gemaakte belangenafweging berust op onjuiste gegevens, omdat zijn zienswijze en bedenkingen onjuist zijn samengevat en omdat de afstand tussen de kousenfabriek en nabijgelegen woningen in werkelijkheid kleiner is dan waarvan bij de vaststelling en de goedkeuring van het plan is uitgegaan. Hierdoor zal geluidoverlast optreden, aldus appellant. In dat verband bestrijdt hij het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een rustige woonwijk. Volgens hem is ten onrechte afgeweken van de in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 1999 (hierna: de VNG-brochure) met het oog op geluidoverlast aanbevolen richtafstand. Ten slotte voert appellant aan dat in Veldhoven andere, meer geschikte gronden zijn voor de uitbreiding van de kousenfabriek.
Het standpunt van verweerder
2.6. Verweerder heeft het plan op de bestreden onderdelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Verweerder gaat uit van de juistheid van de door de gemeenteraad aan het besluit ten grondslag gelegde gegevens. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de uitbreiding van de fabriek op voldoende afstand van de aanwezige woningen is voorzien. Daarbij acht hij van belang dat het om een woonwijk in stedelijk gebied gaat, op grond waarvan van de in de VNG-brochure met het oog op geluidoverlast geadviseerde richtafstand kan worden afgeweken. Tevens zijn de in het plan opgenomen bebouwingsmogelijkheden volgens verweerder niet zo groot dat de kousenfabriek na uitbreiding, ter plaatse planologisch niet meer aanvaardbaar is. Daarbij heeft hij betrokken dat het bedrijf in een overgangsgebied ligt tussen woningbouw aan de noordzijde en grootschalige bedrijvigheid aan de zuidzijde van de wegen de Locht en de Kempenbaan.
Vaststelling van de feiten
2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1. Het plan voorziet in een uitbreiding van de kousenfabriek De Meteoor. Daartoe zijn aan het perceel waarop de bestaande kousenfabriek is gevestigd, de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduiding "kousenfabriek (Kf)" toegekend.
2.7.2. De bij deze bestemming en aanduiding behorende planvoorschriften staan een bebouwde oppervlakte toe van maximaal 625 m2. Daarbij geldt voor het op de plankaart als "I" aangeduide bouwvlakdeel een maximale bouwhoogte van 12 meter en voor het als "II" aangeduide bouwvlakdeel een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
De planvoorschriften geven het college van burgemeester en wethouders onder nader aangegeven voorwaarden de bevoegdheid vrijstelling te verlenen van de voorschriften van het plan tot een maximum van 10% van onder meer de in het plan voorgeschreven bouwhoogte van gebouwen.
Het als "II" aangeduide bouwvlakdeel beslaat een vloeroppervlak van ongeveer 200 m2.
2.7.3. Ten westen en noordwesten van het als "II" aangeduide bouwvlakdeel staan woningen aan de Locht, waaronder de woning van appellant. Volgens het deskundigenbericht is de minimale afstand tussen de woning van appellant en de kousenfabriek 51,35 meter.
2.7.4. Ten westen van de kousenfabriek staat een woning aan het Donkerepad 18. De kleinste afstand tussen deze woning en de kousenfabriek is volgens het deskundigenbericht na de in het plan mogelijk gemaakte uitbreiding 28,75 meter.
2.7.5. Verder stelt het deskundigenbericht dat bomen en bossages in de achtertuinen van de woningen aan de Locht het zicht op het als "II" aangeduide bouwvlakdeel, waar een maximale bouwhoogte van 3 meter is toegestaan, nagenoeg geheel zullen wegnemen en op het als "I" aangeduide bouwvlakdeel met een maximale bouwhoogte van 12 meter zullen beperken.
2.7.6. Ten noordoosten, oosten en zuidoosten van het als "I" aangeduide bouwvlakdeel staan kantoorgebouwen aan de Plank en de Kempenbaan.
2.7.7. De kantoorgebouwen staan op gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden II". Op die gronden zijn bedrijven in de categorie 1, 2 en 3 als bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten bij het plan toegestaan. De ter plaatse aanwezige kantoorgebouwen hebben deels de maximaal toegestane hoogte van 13,20 meter, aldus het deskundigenbericht.
2.7.8. Het bouwvlakdeel met de aanduiding "II", waar een bouwhoogte van maximaal 3 meter is toegestaan, ligt aan de zijde van de woningen aan de Locht. Het als "I" aangeduide bouwvlakdeel met een bouwhoogte van maximaal 12 meter ligt aan de zijde van de kantoorgebouwen aan de Plank.
2.7.9. De Plank, de Kempenbaan en de Locht ontsluiten het zuidwestelijke deel van Veldhoven, waaronder het bedrijventerrein waarop genoemde kantoorgebouwen zijn gevestigd.
2.7.10. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het plan voor de in het plan te waarborgen afstand tussen de kousenfabriek en de nabijgelegen woningen de VNG-brochure als uitgangspunt gehanteerd en verweerder heeft zich hierbij aangesloten. In de VNG-brochure wordt met het oog op het binnen aanvaardbare normen houden van geluidhinder een afstand van 50 meter aanbevolen tussen een rustige woonwijk, waarvoor een referentieniveau voor de dagperiode geldt van 45 dB(A), en bedrijfsmatige vervaardiging van textielwaren dan wel gebreide en gehaakte stoffen en artikelen. De VNG-brochure heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Zoals onder meer overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 1997, nr. E01.94.0433 (BR 1997, blz. 830) moet een afwijking van deze indicatieve afstanden worden gemotiveerd.
2.7.11. In de VNG-brochure is een rustige woonwijk gedefinieerd als een woonwijk met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. De woonvlekken zijn vrijwel geheel gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden.
2.7.12. Verweerder heeft de omgeving van de kousenfabriek getypeerd als een rustige woonwijk in een stad zoals bedoeld in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van oktober 1998 (hierna: de Handreiking). Blijkens deze Handreiking kan voor een woonwijk die kan worden aangemerkt als een rustige woonwijk in een stad, met het oog op geluidhinder 50 dB(A) als grenswaarde worden aangehouden.
Het oordeel van de Afdeling
2.8. Anders dan appellant heeft betoogd, staat het wettelijk stelsel er niet aan in de weg dat de gemeenteraad en verweerder de in een zienswijze of bedenking opgenomen bezwaren samengevat weergeven. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van de zienswijze en de bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van de gemeenteraad of het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is aannemelijk gemaakt dat door het samengevat weergeven aangevoerde bezwaren of argumenten niet dan wel onvoldoende zorgvuldig in de overwegingen zijn betrokken.
2.8.1. Uit hetgeen hiervoor onder 2.7. en volgende is overwogen, volgt dat het perceel van de kousenfabriek in een overgangsgebied ligt van een bedrijventerrein met kantoorgebouwen aan de Plank en de Kempenbaan naar de bebouwde kom van Veldhoven met woningen aan de Locht en het Donkerepad 18.
Gelet hierop en in aanmerking genomen het in overweging 2.7.8. gestelde over de bouwhoogte aan de zijde van de woningen aan de Locht en aan de zijde van de kantoorgebouwen, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene omvang van de kousenfabriek aansluit bij de bestaande kantoorgebouwen aan de Plank en de Kempenbaan en past in het overgangsgebied tussen deze kantoorgebouwen en de woningen aan de Locht.
2.8.2. De afstanden tussen de voorziene uitbreiding en de woningen aan de Locht en het Donkerepad 18 zijn voor enkele woningen kleiner dan de in de VNG-brochure met het oog op geluid geadviseerde afstand van 50 meter. Nu het gebied is aan te merken als overgangsgebied van een bedrijventerrein naar de bebouwde kom van Veldhoven en in aanmerking nemende de nabijheid van de in overweging 2.7.9. genoemde uitvalswegen, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval geen sprake is van een rustige woonwijk als bedoeld in de VNG-brochure en dat van genoemde afstand kan worden afgeweken. Daarbij heeft verweerder kunnen uitgaan van de onder 2.7.11. genoemde definitie. Het door appellant in dit verband uitgevoerde geluidonderzoek heeft voor die waardering geen betekenis.
Gegeven de waardering van het gebied, heeft verweerder bij zijn beoordeling van de aanvaardbaarheid van de afstand tussen de woningen en de kousenfabriek in relatie tot de geluidbelasting vanwege die fabriek aansluiting kunnen zoeken bij de grenswaarde van 50 dB(A) die in de Handreiking - voor onder meer de afgifte van vergunningen op grond van de Wet milieubeheer - als bovengrens wordt gehanteerd voor een rustige woonwijk in een stad. Gesteld noch gebleken is dat het standpunt van verweerder, dat bij realisering van het plan voor de woningen aan het Locht en het Donkerepad 18 voldaan kan worden aan die grenswaarde, onjuist is. De omstandigheid dat volgens een meting van appellant ter plaatse een lager achtergrondgeluidniveau heerst - wat daar verder ook van zij -, leidt niet tot de conclusie dat verweerder die grenswaarde niet als toetsteen heeft kunnen hanteren bij zijn beoordeling. Daarbij is van belang dat de beoordeling van verweerder omtrent de goedkeuring van een toegekende bestemming wat dit aspect betreft globaal van aard is en begrensd wordt door het antwoord op de vraag of reeds op voorhand vaststaat dat voor de vergroting van de inrichting die de toegekende bestemming mogelijk maakt met inachtneming van de geldende regelgeving op grond van de Wet milieubeheer geen vergunning kan worden verleend. Appellant heeft dit niet gesteld noch is de Afdeling anderszins daarvan gebleken.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan opgenomen minimale afstand tussen de voorziene uitbreiding van de kousenfabriek en de woningen aan de Locht en het Donkerepad 18 uit een oogpunt van geluidbelasting niet in de weg staat aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van deze woningen.
2.8.3. Voorts is mede gelet op het deskundigenbericht aannemelijk, dat na de verwezenlijking van de voorziene uitbreiding van de kousenfabriek naast de reeds aanwezige begroeiing in de diepe achtertuinen van de woningen aan de Locht en het Donkerepad 18, bomen en bossages kunnen worden geplant, die het zicht op de voorziene bebouwing verder verminderen.
Gelet hierop alsmede op de onder 2.7.3. en 2.7.4. genoemde afstanden heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat van onaanvaardbare visuele hinder of verlies van privacy voor de bewoners van de nabij gelegen woningen, geen sprake is.
2.8.4. Ten slotte kan het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.8.5. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voorzover hier van belang, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan in zoverre.
Het beroep van appellant is ongegrond.
Proceskosten
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Nolles
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006
291-447.