200503507/1 en 200503517/1.
Datum uitspraak: 1 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
het bestuur van de stichting "Stichting voor Rooms Katholiek Voorbereidend Hoger en Middelbaar Onderwijs voor Noordelijk Rotterdam", gevestigd te Rotterdam,
appellant,
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.
Bij besluit van 29 juni 2004 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) goedkeuring verleend aan het Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam (hierna: het BOOR) voor de vorming van een nevenvestiging van de Wolfert van Borselen Scholengroep in Bergschenhoek. Bij besluit van 14 juli 2004 heeft de Minister goedkeuring verleend aan de Vereniging voor Christelijk Voortgezet Onderwijs te Rotterdam en omgeving (hierna: de CVO) voor de verplaatsing van de hoofdvestiging van het Melanchton College van Rotterdam naar Bergschenhoek.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 maart 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de Minister de door het bestuur van de stichting Stichting voor Rooms Katholiek Voortgezet Hoger en Middelbaar Onderwijs voor Noordelijk Rotterdam (hierna: de stichting) tegen de besluiten van 29 juni en 14 juli 2004 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen de besluiten van 22 maart 2005 heeft de stichting bij brieven van 19 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2005, beroep ingesteld. De gronden van beide beroepen zijn aangevuld bij brieven van respectievelijk 19 mei en 2 juni 2005.
Bij brieven van respectievelijk 21 juni en 1 juli 2005 heeft de Minister verweerschriften ingediend.
Bij brief van 8 juli 2005 heeft de CVO, dat in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2005, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. N.M. Weterings en [gemachtigde], en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Bourne, werkzaam bij Centrale Financiën Instellingen, zijn verschenen. Voorts zijn als partijen gehoord de CVO, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het BOOR, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. Ingevolge artikel 75, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO) kan onze minister, de daarvoor in aanmerking komende organisaties gehoord, toestaan dat een bekostigde school wordt gesplitst of een andere plaats van vestiging krijgt en kan hij aan zijn toestemming voorwaarden verbinden.
Ingevolge artikel 75, vijfde lid, van de WVO kan onze minister op grond van bijzondere omstandigheden met ingang van 1 augustus 1996, de daarvoor in aanmerking komende organisaties gehoord, onder door hem te stellen voorwaarden een nevenvestiging voor bekostiging in aanmerking brengen.
2.1.1. Op 12 juli 2003 heeft de minister vastgesteld de beleidsregel "Criteria en procedures voor het verkrijgen van toestemming voor verplaatsing, omzetting, splitsing en nevenvestiging en het aanbieden van leerwegondersteunend onderwijs per 1 augustus 2004" (gepubliceerd in Uitleg Gele katern nr. 18 van 30 juli 2003, hierna: de beleidsregel).
Volgens artikel 2.2 van de beleidsregel, voorzover hier van belang, is de centrale doelstelling van de planning van onderwijsvoorzieningen hetgeen in artikel 65, eerste lid, van de WVO is uiteengezet: "te komen tot een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen naar soort van onderwijs, mede gelet op het verlangde onderwijs in het betrokken gebied.", worden de verzoeken in dit kader beoordeeld, speelt hierbij het effect op omliggende scholen een belangrijke rol, is een criterium voor het verkrijgen van toestemming voor verandering van het onderwijsaanbod dat de aangevraagde verandering niet mag leiden tot substantieel leerlingenverlies op de omliggende scholen, betekent substantieel leerlingenverlies meer dan 10% verlies aan leerlingen voor dezelfde schoolsoort of afdeling, terwijl de verplichting van het aannemelijk maken van substantieel leerlingenverlies op de desbetreffende omliggende scholen rust.
In de artikelen 2.3.2 en 2.6.3 van de beleidsregel is, voorzover hier van belang, bepaald dat bij het verplaatsen van een school een substantiële relatie moet bestaan tussen de wervingsgebieden van de oude en nieuwe vestigingsplaats en dat de locatie van een nieuw te vormen nevenvestiging van een scholengemeenschap een te verwachten substantiële relatie moet hebben met de scholengemeenschap die de desbetreffende nevenvestiging aanvraagt. Voorts is aldaar bepaald dat sprake is van een substantiële relatie in een wervingsgebied als de overlap in het desbetreffende postcodegebied minimaal 30% per school bedraagt.
2.2. De stichting heeft allereerst aangevoerd dat de Minister heeft miskend dat het bij het besluit tot goedkeuring voor de vorming van een nevenvestiging van de Wolfert van Borselen Scholengroep in Bergschenhoek niet gaat om de vorming van een nevenvestiging, maar om een verplaatsing van een (deel van een) bestaande school, dat er derhalve geen te verwachten substantiële relatie maar een reeds bestaande substantiële relatie in wervingsgebieden dient te bestaan, dat een dergelijke relatie niet waarschijnlijk is en dat niet de juiste wervingsgebieden met elkaar zijn vergeleken.
2.2.1. De aanvraag van het BOOR van 23 oktober 2003 heeft betrekking op enerzijds de vorming van een nevenvestiging van de Wolfert van Borselen Scholengroep in Bergschenhoek en anderzijds tegelijkertijd de ontkoppeling van het afsluitend havo-, vwo- en gymnasiumonderwijs van de vestiging aan de Argonautenweg in Rotterdam en verplaatsing daarvan naar de nieuwe vestiging in Bergschenhoek. Voor beide onderdelen heeft de Minister bij het besluit van 29 juni 2004 goedkeuring verleend. Ter zitting is gebleken dat door de Minister voor de effectuering van de goedgekeurde ontkoppeling inmiddels uitstel is verleend, zodat duidelijk is, dat van verplaatsing van de bestaande school geen sprake is. De Afdeling acht ook overigens voldoende aannemelijk dat het gaat om de vorming van een nevenvestiging van de Wolfert van Borselen Scholengroep, zodat, anders dan de stichting heeft betoogd, sprake dient te zijn van een te verwachten substantiële relatie met de scholengemeenschap die de desbetreffende nevenvestiging aanvraagt.
2.2.2. Voorts overweegt de Afdeling dat, anders dan de stichting heeft betoogd, de Minister het wervingsgebied van de nevenvestiging van de Wolfert van Borselen Scholengroep aan de Argonautenweg terecht heeft vergeleken met dat van de nieuwe vestiging in Bergschenhoek. De nevenvestiging aan de Argonautenweg maakt immers deel uit van de Wolfert van Borselen Scholengroep en is het dichtst bij de nieuw te vormen nevenvestiging in Bergschenhoek gelegen.
In de notitie "Havo/VWO in de 3B-gemeenten (Berkel en Rodenrijs, Bergschenhoek en Bleiswijk)" van december 2003, opgesteld door de provincie Zuid-Holland, zijn de resultaten van een onderzoek naar de effecten van verplaatsingen van havo/vwo van Rotterdam-Noord naar de zogenaamde 3B-gemeenten verwerkt. Deze notitie is ten grondslag gelegd aan het advies van gedeputeerde staten van 4 maart 2004. Uit de notitie blijkt dat de substantiële relatie tussen de bestaande en de toekomstige nevenvestiging van de Wolfert van Borselen Scholengroep 28% bedraagt. De Minister mocht er, gelet op de te verwachten groei van het aantal leerlingen in de gemeente Bergschenhoek, waar een Vinex-locatie is gesitueerd, en gegeven het feit dat ter plaatse geen openbaar voortgezet onderwijs aanwezig is, van uitgaan dat hiermee is voldaan aan de in de beleidsregel in dit verband neergelegde eis. Het betoog van de stichting, dat geen sprake is van de vereiste substantiële relatie, faalt.
2.3. Verder heeft de stichting aangevoerd dat de Minister heeft miskend dat de gelijktijdige goedkeuring van zowel de nevenvestiging van de Wolfert van Borselen Scholengroep als de verplaatsing van het Melanchton College zal leiden tot een substantieel leerlingenverlies van 36% voor het tot de stichting behorende Sint Laurenscollege, hetgeen in strijd is met artikel 2.2 van de beleidsregel.
2.3.1. Volgens dit artikel dient een substantieel leerlingenverlies aannemelijk te worden gemaakt door de school die stelt een dergelijk leerlingenverlies te verwachten. Gelet voorts op de omstandigheid dat de aanvragen voor de nevenvestiging van de Wolfert van Borselen Scholengroep en de verplaatsing van het Melanchtoncollege afzonderlijk de goedkeuring van de Minister behoeven, dient de stichting aannemelijk te maken dat het Sint Laurenscollege in beide gevallen een substantieel leerlingenverlies zal leiden van 10%, hetgeen tezamen neerkomt op een verlies van in totaal 20%.
De stichting heeft ter onderbouwing van het door haar gestelde substantiële leerlingenverlies in de bezwaarprocedure een prognose van de Katholieke bond voor beroeps- en voortgezet onderwijs (hierna: de KBVO) van 14 juli 2004 overgelegd, waaruit volgens haar kan worden afgeleid dat een leerlingenverlies van 36% moet worden verwacht. In genoemde prognose wordt uitgegaan van een deelnemingspercentage in Berkel en in de overige gemeenten van 0% van de basisgeneratie (het gemiddelde aantal 12- en 13-jarigen), terwijl in het schooljaar 2003/2004 respectievelijk 11,46 en 6,79% van de basisgeneratie uit deze gemeenten bij het Sint Laurenscollege was ingeschreven. In Bergschenhoek verwacht de KBVO in de toekomst een deelnemingspercentage van 10% ten opzichte van 20% in 2003/2004. Hierbij is geen onderbouwing gegeven van de omvang van de verwachte teruggang in aantallen leerlingen. Daarnaast is in deze prognose de reeds in het schooljaar 2001/2002 ingezette autonome daling van het aantal leerlingen ten onrechte meegeteld bij het te verwachten leerlingenverlies. Verder is bij deze berekening geen rekening gehouden met het gegeven dat, zoals door de stichting ook is erkend, bij schoolkeuze denominatie (geloofsrichting) ook een rol speelt. Voorts blijkt uit de in beroep overgelegde prognose van de KBVO van 11 november 2004 dat op dat moment het totale leerlingenverlies voor het jaar 2010 werd geschat op 10,2%, terwijl hierbij eveneens ten onrechte het autonome leerlingenverlies is meegeteld. Voor het aantal eerstejaarsleerlingen wordt in deze laatste prognose zelfs uitgegaan van een stijging van het aantal leerlingen. Met geen van beide prognoses is naar het oordeel van de Afdeling door de stichting aannemelijk gemaakt dat de goedkeuring van de nevenvestiging van de Wolfert van Borselen Scholengroep en de verplaatsing van het Melanchtoncollege tot een substantieel leerlingenverlies van meer dan 20%, zoals bedoeld in de beleidsregel, voor het Sint Laurenscollege zal leiden. Ook dit betoog faalt derhalve.
2.4. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006