ECLI:NL:RVS:2006:AV0928

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502779/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidieaanvraag Actie Tankslag II door appellant tegen college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn beroep tegen de afwijzing van zijn subsidieaanvraag voor deelname aan de Actie Tankslag II ongegrond werd verklaard. Appellant had zich op 18 augustus 2003 aangemeld voor de subsidie, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam weigerde deze op 11 september 2003. Het bezwaar van appellant werd op 18 mei 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 17 februari 2005, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State op 30 maart 2005.

De Raad van State heeft de zaak op 1 december 2005 behandeld. Appellant betoogde dat hij processueel benadeeld was omdat hij tijdens de hoorzitting van de Bezwaarschriftencommissie niet in staat was om te reageren op de pleitnotitie van het college. De Raad van State oordeelde echter dat appellant na de hoorzitting alsnog had gereageerd en dat de commissie deze reactie had meegewogen in haar advies. Dit argument van appellant werd verworpen.

Daarnaast betoogde appellant dat de bekendmaking van de verlenging van de aanmeldingstermijn voor de Actie Tankslag II onzorgvuldig was gebeurd. De Raad van State oordeelde dat de bekendmaking in overeenstemming was met de wettelijke vereisten en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het verkrijgen van de informatie. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bekendmaking niet op onzorgvuldige wijze had plaatsgevonden.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.

Uitspraak

200502779/1.
Datum uitspraak: 1 februari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. BELEI 04/1920 van de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij brief van 18 augustus 2003 heeft appellant zich aangemeld voor deelname aan de zogeheten Actie Tankslag II en in dit verband verzocht om subsidie.
Bij besluit van 11 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) appellant meegedeeld dat hem geen subsidie wordt verleend.
Bij besluit van 18 mei 2004 heeft het college het daartegen door appellant ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2005, verzonden op 18 februari 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2005, waar appellant in persoon is verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 8, onder a, van de Verordening algemene subsidievoorwaarden 1994, vastgesteld door de raad van de gemeente Rotterdam op 17 februari 1994, is het college bevoegd ten behoeve van de toepassing van deze verordening uitvoeringsregelen van algemene aard vast te stellen.
Het college heeft op 7 juli 1998 de Uitvoeringsregeling subsidies Actie Tankslag II Rotterdam (hierna: de Uitvoeringsregeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 3 van de Uitvoeringsregeling kan het college in het kader van de Actie Tankslag II, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, aan de eigenaar van een bestaande ondergrondse tank subsidie toekennen in de door hem gemaakte kosten voor het hersaneren van een bestaande ondergrondse tank, voor het nader bodemonderzoek en de bodemsanering bij een bestaande ondergrondse tank en voor het verkrijgen van een KIWA-certificaat.
Ingevolge artikel 5 van de Uitvoeringsregeling moet de in deze regeling bedoelde subsidie worden aangevraagd op een door het college nader te bepalen wijze.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling treedt deze regeling in werking op de eerste dag van de maand volgend op de plaatsing in het Gemeenteblad en werkt terug tot en met 1 mei 1998 en vervalt op 31 december 1999.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij processueel is benadeeld omdat hij tijdens de hoorzitting van de Bezwaarschriftencommissie op 1 april 2004 geen gelegenheid heeft gekregen de pleitnotitie van de zijde van het college te bestuderen of erop te reageren, terwijl de Algemene Bezwaarschriftencommissie deze notitie wel heeft laten meewegen in haar preadvies.
2.3. Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft appellant na afloop van de hoorzitting bij de Algemene Bezwaarschriftencommissie nog bij brief van 2 april 2004 op de desbetreffende pleitnotitie gereageerd en heeft de Algemene Bezwaarschriftencommissie in haar preadvies met deze brief rekening gehouden. Bovendien heeft appellant nogmaals op de pleitnotitie gereageerd in zijn voorgedragen pleitnota ter zitting bij de rechtbank op 17 januari 2005. De rechtbank heeft aldus terecht geoordeeld dat appellant niet processueel is benadeeld.
2.4. Appellant komt voorts op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bekendmaking van de verlenging van de aanmeldingstermijn voor deelname aan de Actie Tankslag II in het huis-aan-huisblad De Maasstad op onzorgvuldige wijze is gebeurd. Er is sprake van een verzuim van vormvoorschriften, nu de deelnamevoorwaarden van de Uitvoeringsregeling op speciale wijze zijn bekend gemaakt − namelijk per brief van 11 maart 1998 die persoonlijk was gericht aan alle tankeigenaren − terwijl de verlenging van de aanmeldingstermijn voor deelname op generale wijze is bekend gemaakt in het huis-aan-huisblad De Maasstad. Bovendien is de bekendmaking van de verlenging ondoelmatig geweest omdat het huis-aan-huisblad De Maasstad in zijn wijk onregelmatig wordt bezorgd.
2.5. De Uitvoeringsregeling dient te worden aangemerkt als een besluit van algemene strekking. De bekendmaking van dergelijke besluiten geschiedt ingevolge artikel 3:42, eerste lid, van de Awb door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Ook de bekendmaking van de verlenging van de aanmeldingstermijn voor deelname aan de Uitvoeringsregeling kon op deze wijze geschieden. Anders dan appellant betoogt, is de bekendmaking ervan door de publicatie in De Maasstad van 7 juli 1999 dan ook in overeenstemming met de wettelijke vormvereisten als bedoeld in artikel 3:42, eerste lid, van de Awb. Dat de voorwaarden voor het aanvragen van de subsidie als bedoeld in artikel 5 van de Uitvoeringsregeling bij brief van 11 maart 1998 van de directeur van de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond aan alle tankeigenaren afzonderlijk zijn bekend gemaakt, doet hieraan niet af.
Ook het betoog van appellant dat de publicatie in De Maasstad ondoelmatig is, gezien de onregelmatige bezorging in zijn wijk, slaagt niet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant om maatregelen te treffen dat hij het blad wel zou ontvangen of langs andere weg van de inhoud van het blad kennis zou nemen.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de bekendmaking van de verlenging van de aanmeldingstermijn voor deelname aan de Actie Tankslag II in het huis-aan-huisblad De Maasstad van 7 juli 1999 niet op onzorgvuldige wijze is geschied en dat appellant zich derhalve bij brief van 18 maart 2003 niet verschoonbaar te laat voor deelname daaraan heeft aangemeld.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling noch voor een schadevergoeding bestaat aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2006
71-477.