ECLI:NL:RVS:2006:AV0753

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506794/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H.G. Lubberdink
  • M.A.A. Mondt Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten A, B en C tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 7 juli 2005. De rechtbank had de aanvragen van appellanten om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen, welke besluiten door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 29 juni 2004 waren genomen. Appellanten hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, waarbij zij een verklaring van het ministerie van Binnenlandse Zaken van de Regering van de Islamitische Republiek Afghanistan, gedateerd 27 juli 2005, in het geding hebben gebracht. De Raad van State overweegt dat deze verklaring niet eerder had kunnen worden ingebracht en dat hetgeen appellanten naar voren hebben gebracht niet kan worden aangemerkt als een grief in de zin van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2006.

Uitspraak

RAAD VAN STATE
200506794/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
A en B en C,
appellanten,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 04/34316, 04/34321 en 04/34322 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 7 juli 2005 in de gedingen tussen:
appellanten
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 29 juni 2004 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) aanvragen van appellanten om hun een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 7 juli 2005, verzonden op 8 juli 2005, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Leeuwarden (hierna: de rechtbank), de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 augustus 2005 heeft de minister een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 85, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
De gestelde verklaring van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van de Regering van de Islamitische Republiek Afghanistan, gedateerd 27 juli 2005, is voor het eerst in hoger beroep in het geding gebracht. Gesteld noch gebleken is dat een verklaring van die strekking niet eerder had kunnen worden ingebracht. Hetgeen appellanten dienaangaande naar voren hebben gebracht, kan niet worden aangemerkt als grief in de zin van voormelde bepaling van de Vw 2000.
2.2. Hetgeen voor het overige is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. M.A.A. Mondt Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.P. van Gastel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Gastel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2006
206/348-501.
Verzonden: 16 januari 2006
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,