200503467/1.
Datum uitspraak: 25 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/329 WW44 VV en 05/212 WW44 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 4 maart 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen.
Bij besluit van 7 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen (hierna: het college) een bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van vijf woningen en daarbij horende bijgebouwen op het perceel Amalia van Solmsstraat 1 te Drimmelen.
Bij besluit van 20 december 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2005, verzonden op 15 maart 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2005, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.P.M. van Tiel, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de Woningstichting Volksbelang, vertegenwoordigd door mr. P.A. Kok, advocaat te Woerden.
2.1. In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet is bepaald, voor zover hier van belang: de reguliere bouwvergunning mag slechts en moet worden geweigerd, indien:
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
Ingevolge artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang, mag en moet een bouwvergunning eerste fase worden geweigerd indien de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel c, van toepassing is.
Vast staat dat aan het perceel waarop de woningen zijn voorzien in het onherroepelijke bestemmingsplan "Kom Drimmelen - wijziging Amalia van Solmsstraat" de bestemming "Woondoeleinden (W)" is toegekend.
Ingevolge artikel 2, onder A, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen op deze gronden maximaal vijf woningen worden gerealiseerd. Voor het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" is op de plankaart aan de zijde van het perceel van appellant geen bouwgrens opgenomen, hetgeen met zich brengt dat hier tot aan de bestemmingsgrens mag worden gebouwd.
2.2. Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de voorziene woningen in strijd met het bestemmingsplan zullen worden gebouwd. Gelet op de stukken, waaronder de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat de woningen en de daarbij behorende bijgebouwen de bestemmingsgrens van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" niet overschrijden. De voorzieningenrechter is dan ook terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Ten aanzien van de stelling van appellant dat in afwijking van de bouwvergunning wordt gebouwd overweegt de Afdeling dat het al dan niet optreden tegen een dergelijke afwijking een kwestie van handhaving betreft, die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
2.3. Voor zover het beroep is gericht tegen hetgeen het bestemmingsplan mogelijk maakt en appellant als gevolg hiervan aantasting van zijn woon- en leefklimaat vreest, overweegt de Afdeling dat dergelijke bezwaren, gelet op het limitatieve en imperatieve karakter van artikel 44 van de Woningwet, niet in de procedure omtrent de bouwvergunning aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van het betoog van appellant dat het college en de voorzieningenrechter ten onrechte geen onderzoek hebben gedaan naar de eigendomsverhoudingen en de bijbehorende erfgrens tussen de betreffende percelen overweegt de Afdeling, in navolging van de voorzieningenrechter, dat bezwaren in het kader van een eventueel eigendomsgeschil in deze procedure evenmin aan de orde kunnen komen, aangezien deze van privaatrechtelijke aard zijn.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Neuwahl
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006