ECLI:NL:RVS:2006:AV0297

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502533/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving bestemmingsplan Dierdonk door college van burgemeester en wethouders van Helmond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het college van burgemeester en wethouders van Helmond in eerste instantie werd toegestaan om af te zien van handhavend optreden tegen de aanleg van een ontsluitingsweg en een fietspad. Het college had eerder, op 6 mei 2002, een verzoek om handhaving van het bestemmingsplan 'Dierdonk' afgewezen. Dit besluit werd later herroepen, maar de rechtbank oordeelde dat het college geen bevoegdheid had om handhavend op te treden tegen de aanleg van de ontsluitingsweg, die deels op gronden met de bestemming 'Bos' was aangelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 januari 2006 behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat alleen de gemachtigde van de appellanten bezwaar had gemaakt, en dat de omwonenden niet-ontvankelijk waren in hun beroep. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college geen bevoegdheid had om handhavend op te treden tegen de aanleg van het fietspad, maar dat het college wel bevoegd was om op te treden tegen de aanleg van de ontsluitingsweg op de gronden met de bestemming 'Bos'. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, en het besluit van het college van 6 april 2004 werd vernietigd voor zover het betrekking had op de aanleg van de ontsluitingsweg. De gemeente Helmond werd gelast om het griffierecht aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

200502533/1.
Datum uitspraak: 25 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/1438 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 3 maart 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college) het verzoek van [appellanten] om handhaving van het bestemmingsplan "Dierdonk" ten aanzien van de gronden met de bestemmingen "Verkeerdoeleinden (V)" en "Bos" voor verkeersdoeleinden ter hoogte van de Bakelsedijk 288 tot en met 326 te Helmond afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit herroepen en met een gewijzigde motivering alsnog besloten af te zien van handhavend optreden.
Bij uitspraak van 1 december 2003, verzonden op 3 december 2003, heeft de rechtbank van 's-Hertogenbosch het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 januari 2003 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt.
Bij besluit van 6 april 2004 heeft het college wederom het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 6 mei 2002 herroepen en met een gewijzigde motivering besloten af te zien van handhavend optreden.
Bij uitspraak van 3 maart 2005, verzonden op 4 maart 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 22 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 7 april 2005 en 9 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan partijen gezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, gelet op het ontbreken van een daartoe strekkende machtiging van de omwonenden in de bezwaarfase, alleen [gemachtigde] (hierna: appellant) bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 6 mei 2002. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover thans van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende, aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat deze omwonenden in verzuim zijn geweest. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank het beroep, voor zover ingediend namens de omwonenden, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college op grond van het in 1993 in werking getreden bestemmingsplan "Dierdonk" bevoegd is handhavend op te treden tegen de aanleg van een fietspad en een ontsluitingsweg aan de voorzijde van de woningen aan de Bakelsedijk 288 tot en met 326.
2.3.    Vast staat dat het fietspad geheel is aangelegd op gronden die in het in 1993 in werking getreden bestemmingsplan "Dierdonk" de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)" hebben. Ten aanzien van het fietspad heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college geen bevoegdheid heeft handhavend op te treden.
2.4.    Vast staat voorts dat de nieuwe ontsluitingsweg deels op gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)" en deels op gronden met de bestemming "Bos" is aangelegd. Ten aanzien van de ontsluitingsweg heeft de rechtbank geoordeeld dat het college evenmin bevoegd was handhavend op te treden. Wat betreft het deel van deze weg gelegen op gronden met bestemming "Bos" valt het gebruik naar het oordeel van de rechtbank onder de beschermende werking van het in artikel 24 van de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht.
2.5.     Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ontsluitingsweg gedeeltelijk is aangelegd op de plaats, waar voorheen de doorgaande weg tussen Bakel en Helmond was gelegen. Deze weg was reeds voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aangelegd en lag geheel op gronden waarin in het bestemmingsplan de bestemming "Bos" is toegekend. De verharding van de voormalige weg is in ieder geval gedeeltelijk verwijderd en vervangen door een nieuwe verharding ten behoeve van de nieuwe ontsluitingsweg.
2.6.    Ingevolge artikel 21, eerste lid en onder c, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het verboden op of in de gronden binnen de hierna genoemde bestemmingen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of beheerswerkzaamheden zijnde uit te voeren:
c. ten aanzien van gronden bestemd tot "Bos": het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en opstallen, strijdig met het plan op het tijdstip van het van rechtskracht worden daarvan, worden gehandhaafd.
2.7.    Anders dan het college ter zitting heeft gesteld, valt het aanbrengen van de nieuwe verharding ten behoeve van de nieuwe ontsluitingsweg op gronden met de bestemming "Bos" naar het oordeel van de Afdeling niet onder de in artikel 21, eerste lid, van de planvoorschriften bedoelde normale onderhoudswerkzaamheden en was voor deze werkzaamheden een aanlegvergunning vereist. Dat er voorheen op deze gronden ook een weg heeft gelegen maakt dit niet anders, aangezien de werkzaamheden hebben plaatsgevonden in het kader van de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg en niet in het kader van onderhoud aan de voormalige doorgaande weg. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de ontsluitingsweg deel uitmaakt van een totale herziening van de verkeerssituatie in het gebied waarbij zowel de voormalige doorgaande weg als de voormalige ontsluitingsweg zijn verlegd en grotendeels een ander tracé hebben gekregen. Nu vast staat dat voor de werkzaamheden geen aanlegvergunning is verleend, is hiermee de bevoegdheid om handhavend op te treden tegen de aanleg van de ontsluitingsweg op gronden met de bestemming "Bos" gegeven.
2.8.    Het hoger beroep is gegrond. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt en voor het overige bevestigd dient te worden. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van appellant alsnog gedeeltelijk gegrond verklaren en het besluit van 6 april 2004 vernietigen, voor zover dit betrekking heeft op de aanleg van de ontsluitingsweg.
2.9.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 maart 2005, Awb 04/1438, voor zover daarbij het beroep gericht tegen het besluit van 6 april 2004 ongegrond is verklaard wat betreft de aanleg van de ontsluitingsweg;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond van 6 april 2004, ST/BJZ/02.005089, voor zover het betreft de aanleg van de ontsluitingsweg;
V.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI.    gelast dat de gemeente Helmond aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006
317-459.