200502753/1.
Datum uitspraak: 25 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/536 van de rechtbank Leeuwarden van 25 februari 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland.
Bij besluit van 24 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland (hierna: het college) appellante onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven binnen een termijn tot 1 augustus 2003 een tweede stacaravan op het perceel [locatie] te [plaats] te verwijderen.
Bij besluit van 19 april 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2005, verzonden op 25 februari 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante per brief van 29 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door J. de Hoop en M. Janssens, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat in de beslissing op bezwaar ten onrechte is gesteld dat ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" op het bovenvermelde perceel de bestemming "Agrarisch gebied van natuurwetenschappelijke waarde (AGN)" rust. De beslissing op bezwaar is in verband hiermee wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigd. De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand te laten omdat vast staat dat de op het perceel rustende bestemming "Gronden bestemd voor agrarische doeleinden, categorie A (agrarisch gebied van landschappelijke waarde, open gebied met reliëf, agrarisch bedrijf)" de buiten het bouwvlak tweede geplaatste stacaravan evenmin toelaat en zicht op legalisatie zich in dit geval niet voordoet.
2.2. Appellante kan zich verenigen met de vernietiging van de beslissing op bezwaar, maar stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de rechtsgevolgen hiervan in stand blijven. Daartoe voert zij aan dat hiervoor geen aanleiding was omdat de rechtbank heeft miskend dat er ter plaatse altijd al twee of drie caravans hebben gestaan. Voorts kan volgens appellante pas in volle omvang beoordeeld worden of de gehandhaafde aanschrijving in stand kan blijven, nadat door het college aan de juiste bestemming is getoetst.
2.3. Anders dan appellante stelt, brengt de op het perceel rustende bestemming "Gronden bestemd voor agrarische doeleinden, categorie A (agrarisch gebied van landschappelijke waarde, open gebied met reliëf, agrarisch bedrijf)" in dit geval niet met zich dat concreet zicht op legalisatie van de stacaravan zou ontstaan of dat handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in deze concrete situatie behoorde te worden afgezien. In dit verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat ook deze bestemming de plaatsing van de tweede stacaravan niet toelaat en dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de tweede stacaravan, anders dan appellant meent, niet onder de beschermende werking van het overgangsrecht van het plan valt, aangezien van een ononderbroken plaatsing van een tweede caravan geen sprake is geweest. Het college heeft voorts verklaard dat de belangenafweging op grond van deze bestemming, gelet op de in het gebied aanwezige landschappelijke waarden, niet tot een andersluidende beslissing zou hebben geleid. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank aanleiding heeft kunnen zien gebruik te maken van de bevoegdheid, voorzien in artikel 8:72, derde lid, van de Awb, nu uitgesloten is dat het college bij een nieuw besluit een andersluidende beslissing zou nemen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006