200504594/1.
Datum uitspraak: 25 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 26 augustus 2004 heeft de gemeenteraad van Hardinxveld-Giessendam het bestemmingsplan "Boven-Hardinxveld 2004" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 5 april 2005, DRM/ARB/04/9167A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 24 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn door [appellant sub 1] aangevuld bij brief van 18 juni 2005 en door [appellant sub 2] bij brief van 17 juni 2005.
Bij brief van 18 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 28 september 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2005, waar appellanten in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.M.H. Hemelaar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is daar gehoord de gemeenteraad van Hardinxveld-Giessendam, vertegenwoordigd door G.C. van Loon, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader van de Afdeling
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het bestemmingsplan bevat een actuele bestemmingsregeling voor de gehele huidige kern van Boven-Hardinxveld, met uitzondering van het bedrijventerrein gelegen langs de Merwede. In het plan worden verschillende regelingen geïntegreerd en wordt een aantal gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Het standpunt van [appellant sub 1]
2.4. [appellant sub 1] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Grienden". Volgens [appellant sub 1] had dit plandeel niet in het bestemmingsplan behoren te worden opgenomen nu een deel van het plandeel niet valt binnen de bebouwingscontouren van het streekplan "Zuid-Holland Oost". Bovendien vreest hij voor aantasting van de natuur in dit plandeel.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan in zoverre goedgekeurd. Hoewel het plandeel niet geheel binnen de bebouwingscontour van het streekplan "Zuid-Holland Oost" ligt, waarborgt de bestemmingsregeling het karakter van het buitengebied voldoende en is deze niet in strijd met de bebouwingscontour.
De vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. In het Streekplan "Zuid-Holland Oost", dat is vastgesteld door Provinciale Staten op 12 november 2003 (hierna: het Streekplan), is als concrete beleidsbeslissing opgenomen: "De op de plankaart ingetekende en in de Bijlage Bebouwingscontouren gedetailleerd weergegeven bebouwingscontouren geven de grenzen aan van het stedelijk gebied, met inbegrip van de te ontwikkelen gebieden." De bebouwingscontouren geven derhalve de grenzen van de verstedelijking aan. Onder verstedelijking wordt hierbij verstaan: het realiseren van woongebieden, alsmede van daaraan gelieerde bestemmingen zoals parkeerplaatsen, sportvoorzieningen, zorgvoorzieningen, openbaar groen, volkstuinen, oppervlaktewater, begraafplaatsen en dergelijke, alsmede het aanleggen van bedrijventerreinen en dergelijke.
2.6.2. Buiten de bebouwingscontouren geldt volgens het Streekplan een restrictief beleid ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen. Op de contourenkaarten is de omvang van het stedelijk gebied binnen de bebouwingscontour aangegeven. Als stedelijk gebied zijn in het Streekplan die gebieden aangegeven die reeds fysiek verstedelijkt zijn, alsmede die gebieden waarvoor reeds, hetzij op grond van door de Provinciale Planologische Commissie geaccordeerde ruimtelijke plannen, hetzij op basis van reeds gemaakte provinciale keuzes, voldoende duidelijkheid over de voorgestane functie bestaat. Voor Hardinxveld-Giessendam geldt dat alle binnen de bebouwingscontour liggende gronden zijn aangemerkt als "bestaand stedelijk gebied".
2.6.3. Niet in geschil is dat een deel van de gronden waaraan de bestemming "Grienden" is toegekend, buiten de bebouwingscontouren ligt.
2.6.4. Volgens het deskundigenbericht had het perceel met de bestemming "Grienden" in het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied 1989" de bestemming "Natuurgebied", was dit perceel voorheen in gebruik als weiland en is het perceel thans in het kader van natuurcompensatie ingericht als (nieuwe) griendakker.
2.6.5. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1989" zijn de op de plankaart als "Natuurgebied" aangegeven gronden bestemd voor behoud en herstel van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschappelijke, hydrologische en natuurwetenschappelijke waarden, en behoud en herstel van aldaar voorkomende watergangen, sloten en andere waterpartijen.
Ingevolge artikel 20, voor zover thans van belang, mogen op en in de gronden als bedoeld in artikel 19 uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals afrasteringen, waarvan de hoogte niet meer dan 2,5m mag bedragen.
2.6.6. Blijkens de gemeentelijke reactie op de inspraakreactie van [appellant sub 1] op het ontwerpbestemmingsplan "Boven-Hardinxveld 2002", welk plan uiteindelijk is geïntegreerd in het voorliggende bestemmingsplan, is de compensatie voor de te bebouwen grienden gezocht op gemeentelijke gronden die grenzen aan de bestaande grienden, de bestaande natuurgebieden met elkaar verbinden en ontwikkelingen op de korte termijn niet belemmeren. Het gekozen weiland voor de realisatie van nieuw griend voldoet het beste aan deze voorwaarden.
2.6.7. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Grienden" aangewezen gronden bestemd voor grienden, verhardingen ten behoeve van in- en uitritten en watergangen en -partijen met bijbehorende oevers en taluds en waterhuishouding. Ingevolge het tweede lid mogen op de gronden als bedoeld in het eerste lid uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, zoals duikers, bruggen en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen. Voorts geldt ten aanzien van de bestemming "Grienden" een aanlegvergunningenstelsel.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Gelet op de planvoorschriften die gelden ten aanzien van de bestemming "Grienden" en de in overweging 2.6.1. uiteengezette betekenis van verstedelijking is met betrekking tot de bebouwing die mogelijk is op dit plandeel verstedelijking uitgesloten. Verweerder heeft mitsdien terecht overwogen dat de bestemming "Grienden" de bebouwingscontouren en het karakter van het buitengebied respecteert. Verweerder heeft geen aanleiding behoeven te zien voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Grienden" niet in het bestemmingsplan had mogen worden opgenomen.
2.7.1. De vrees van [appellant sub 1] dat op termijn het plandeel en de daaraan grenzende gronden zullen worden verstedelijkt, is niet aannemelijk. In tegenstelling tot wat [appellant sub 1] stelt, zijn in het voorliggende bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan "Boven-Hardinxveld 2002" geen vrijstellingsmogelijkheden aan de voorschriften toegevoegd of andere belangrijke wijzigingen in het ter visie gelegde ontwerp aangebracht. Voorts is niet aannemelijk dat de bestemming "Grienden" de ter plaatse aanwezige waarden minder beschermt dan de bestemming "Natuurgebied" die aan de bestreden gronden was toegekend.
2.7.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Het standpunt van [appellant sub 2]
2.8. [appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zover deze betrekking heeft op de percelen [locatie]. Volgens [appellant sub 2] waarborgt de bestemming "Wonen (W)" het landelijke en cultuurhistorische karakter van de bebouwing langs de Rivierdijk niet voldoende. Het deel dat buiten de bebouwingscontour van het Streekplan ligt, had voorts niet in het bestemmingsplan behoren te worden opgenomen, aldus appellant.
Het standpunt van verweerder
2.9. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan in zoverre goedgekeurd. Verweerder heeft geen bezwaar tegen de woonbestemming langs de [locatie].
De vaststelling van de feiten
2.10. De percelen Rivierdijk 187 tot 194, waaronder het perceel no. 189 van [appellant sub 2] valt, vallen buiten de bebouwingscontouren van het Streekplan, maar binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.
2.10.1. Het blok van drie woningen, waartoe de woning van [appellant sub 2] behoort, is in het plan bestemd voor "Wonen (W)", evenals de bijbehorende onbebouwde gronden, die zijn voorzien van de aanduiding "tuin (t)". De woningen, die dateren uit het einde van de jaren '70, staan in het op de plankaart aangegeven "woningvlak", dat deel uitmaakt van het eveneens op de plankaart aangegeven "bebouwingsvlak". Voor het woningvlak gelden de aanduidingen "alle woningen mogen aaneen worden gebouwd" en "bestaande goothoogte". Voor de percelen ten westen van de woning van [appellant sub 2] gelden dezelfde bestemming en, grotendeels, dezelfde bouw- en gebruiksvoorschriften als voor het perceel en de woning van [appellant sub 2].
2.10.2. In het Streekplan is een gedeelte van de Rivierdijk voorzien van de aanduiding "bebouwingslint met cultuurhistorische waarde". Dit houdt in dat beperkingen gelden ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen vanwege de cultuurhistorische waarden met name in relatie tot het omringende landschap. Dit gedeelte van de Rivierdijk valt buiten het plangebied. Het gedeelte van de Rivierdijk waar de woning van [appellant sub 2] is gelegen is niet als zodanig aangeduid.
2.10.3. In het bestemmingsplan "Rivierdijk herziening Oost 1991" was aan de strook grond achter de [locatie] de bestemming "Agrarische doeleinden" met de aanduiding "zonder grote gebouwen" toegekend. Deze grond was bestemd voor agrarische activiteiten. Ingevolge artikel 11, vierde lid, onder a van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, was in verband met de aanduiding "zonder grote gebouwen" enkel het bouwen van een hobbykasje, een berging voor tuingereedschap of een gebouw met een grondoppervlakte van ten hoogste 40 m2 op een aaneengesloten terrein met een oppervlakte van tenminste 2500 m2 toegestaan. Voor zover de bestemming "Agrarische doeleinden" betrekking had op gronden binnen de grenzen van het onderhavige plan, is hij vervangen door de bestemming "Wonen (W)".
2.10.4. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart als "Wonen (W)" aangewezen gronden bestemd voor wonen en, ter plaatse van de aanduiding "detailhandel toegestaan", voor detailhandel. Ingevolge het tweede lid mogen op en in de gronden als bedoeld in eerste lid uitsluitend worden gebouwd woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bij de bestemming behorende andere bouwwerken.
Ingevolge het derde lid geldt voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in het tweede lid de eis, voor zover thans van belang, dat woningen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen een op de plankaart aangegeven "woningvlak" en wel uitsluitend overeenkomstig de daarbij op de plankaart aangegeven lettercodes.
2.10.5. Voor de toegestane goothoogte en hoogte van woningen geldt volgens artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften in zijn algemeenheid dat woningen mogen worden opgetrokken tot een goothoogte en hoogte van 6 m respectievelijk 10 m. Waar sprake is van nieuwbouw van woningen is de toegestane hoogte van woningen aangegeven. Waar sprake is van een hogere goothoogte en hoogte dan 6 en 10 m in de bestaande situatie, geldt de bestaande goothoogte en hoogte als maximum.
Het oordeel van de Afdeling
2.11. Zoals in de overwegingen 2.6.1. en 2.6.2. is uiteengezet, dienen de bebouwingscontouren om de grens aan te geven van de verstedelijking. Onder verstedelijking wordt, voor zover hier van belang, verstaan het realiseren van woongebieden alsmede daaraan gelieerde bestemmingen. Uit het deskundigenbericht blijkt dat voor wat betreft het plandeel dat betrekking heeft op de Rivierdijk en buiten de bebouwingscontouren ligt, sprake is van bestaande bebouwing. De bebouwingscontouren werden voor het eerst in het Streekplan Zuid-Holland Oost van 1995 opgenomen. Gelet hierop volgt de Afdeling [appellant sub 2] niet in de stelling dat de percelen aan de Rivierdijk, voor zover deze buiten de bebouwingscontouren vallen, niet in het bestemmingsplan hadden mogen worden opgenomen.
2.11.1. Op het plandeel is sprake van bestaande bebouwing. De bebouwing die de bestemming "Wonen (W)" mogelijk maakt, wijkt niet in belangrijke mate daarvan af. Gelet hierop en gezien het feit dat, zoals ter zitting door verweerder is aangeduid op de kaart, het plandeel niet valt onder het in het Streekplan aangeduide "bebouwingslint van cultuurhistorische waarde", bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de landelijke en cultuurhistorische waarde van de betreffende bebouwing aan de Rivierdijk door de bestemming "Wonen (W)" minder zal worden beschermd dan onder de bestemming "Agrarische doeleinden" met de aanduiding "zonder grote gebouwen".
2.11.2. Voor zover het beroep van [appellant sub 2] zich richt tegen de mogelijkheid vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, overweegt de Afdeling dat de vrijstellingsbevoegdheid bij wet is geregeld en het eventuele gebruik daarvan in het kader van deze procedure niet aan de orde is.
2.11.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006