ECLI:NL:RVS:2006:AV0262

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505671/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tegemoetkoming Faunafonds voor schade door zwarte kraaien aan koolgewassen

In deze zaak heeft het Faunafonds op 22 november 2002 geweigerd [wederpartij] een tegemoetkoming toe te kennen voor schade aan koolgewassen veroorzaakt door zwarte kraaien. In plaats daarvan werd een tegemoetkoming van 95% van de schade door roeken toegekend. Het Faunafonds verklaarde het bezwaar van [wederpartij] ongegrond, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank Breda. De rechtbank oordeelde op 17 mei 2005 dat het Faunafonds een nieuw besluit moest nemen, wat resulteerde in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat het Faunafonds onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat [wederpartij] rekening had moeten houden met schade door zwarte kraaien. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [wederpartij] niet had hoeven anticiperen op schade, gezien zijn eerdere ervaringen met de gewassen en het feit dat er geen schade was geconstateerd door andere telers in de omgeving. Het Faunafonds had niet kunnen stellen dat [wederpartij] preventieve maatregelen had moeten nemen, aangezien hij direct na de schade melding had gemaakt en maatregelen had getroffen om verdere schade te beperken.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Faunafonds niet zonder meer voorbij had mogen gaan aan de kritiek van [wederpartij] op de taxatie van de schade. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van het Faunafonds werd ongegrond verklaard. De Raad van State concludeerde dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

200505671/1.
Datum uitspraak: 25 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van het Faunafonds,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/756 van de rechtbank Breda van 17 mei 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2002 heeft appellant (hierna: het Faunafonds) geweigerd [wederpartij] een tegemoetkoming toe te kennen in de door zwarte kraaien veroorzaakte schade aan de witte (lees: en rode) kool op het bij [wederpartij] in gebruik zijnde perceel en hem een tegemoetkoming toegekend van 95% van de schade die roeken aan deze gewassen hebben aangericht.
Bij besluit van 4 maart 2004 heeft het Faunafonds het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het Faunafonds opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het Faunafonds bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 juli 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2005, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. R. Duisterhof en H.G. Engberink, beiden werkzaam bij het Faunafonds, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 84, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw), voor zover thans van belang, wordt door het Faunafonds een tegemoetkoming slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (Stcrt. 2002, 69; hierna: de Regeling), voor zover thans van belang, kan het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw aangerichte schade.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Regeling wordt de hoogte van de door één of meer beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd.
Ingevolge artikel 5, derde lid, van de Regeling stelt de taxateur, met inachtneming van de door het Faunafonds vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat. De eindverantwoordelijke persoon van het bureau waarvoor de taxateur werkzaam is, parafeert het taxatierapport voor interne controle en zendt het taxatierapport aan het secretariaat van het Faunafonds. Gelijktijdig zendt de taxateur het formulier 'bevestiging taxatie grondgebruiker' aan de aanvrager.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt de aanvrager gedurende acht werkdagen in de gelegenheid gesteld opmerkingen op het formulier 'bevestiging taxatie grondgebruiker' bij het secretariaat van het Faunafonds kenbaar te maken.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Regeling zal het Faunafonds een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 2, slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Regeling, voor zover thans van belang, staan maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan het Faunafonds meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen vermeld in het door het Faunafonds vastgestelde Handboek Faunaschade.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, van dit artikel wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b, van de Ffw en waarvoor ingevolge artikel 68 van de Ffw een ontheffing kan worden verleend, slechts toegekend indien de ontheffing op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door de betreffende provincie is geweigerd.
Ingevolge het vijfde lid bedraagt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 ten hoogste 95% van de door de taxateur vastgestelde schade.
2.2.    [wederpartij] heeft op 15 juni 2002 het Faunafonds verzocht hem een tegemoetkoming te verlenen in de op 24 mei 2002 door hem geconstateerde schade die kraaien en roeken hebben veroorzaakt aan de rode (lees: en witte) kool op het [landgoed], gelegen aan de [locatie] te [plaats].
Op 1 juli 2002 heeft een taxateur van het Faunafonds de gemelde schade bekeken en vastgesteld op € 11.713,60.
Het Faunafonds heeft geen aanleiding gezien een tegemoetkoming te verstrekken voor de schade veroorzaakt door zwarte kraaien. Voor de schade veroorzaakt door roeken heeft het aan [wederpartij] een bedrag van € 3.390,00, 95% van dit deel van de schade, toegekend. Daartoe heeft het Faunafonds zich in het besluit van 4 maart 2004 op het standpunt gesteld dat [wederpartij] vanaf 11 juni 2002 een ontheffing, als bedoeld in artikel 68 van de Ffw, had voor het ter ondersteuning van de verjaging doden van zwarte kraaien en dat hem derhalve voldoende middelen ten dienste stonden om de schade voor zover veroorzaakt door zwarte kraaien, te voorkomen en te beperken. Omdat een ontheffing voor het ter ondersteuning van de verjaging van roeken doden van enkele exemplaren door het provinciaal bestuur van Noord-Brabant is geweigerd, staat voor het Faunafonds vast dat [wederpartij] niet die mogelijkheden ten dienste hebben gestaan die noodzakelijk waren de schade door roeken te voorkomen en te beperken.
2.3.    Het Faunafonds bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het  onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [wederpartij] er rekening mee had moeten houden dat de op 21 mei 2002 aangeplante witte en rode kool enige dagen later door zwarte kraaien zou worden vernield. De rechtbank heeft het Faunafonds zijns inziens ten onrechte niet gevolgd in zijn betoog dat een grondgebruiker er altijd op bedacht moet zijn dat in het veld voorkomende dieren schade kunnen aanrichten en daarom maatregelen dient te nemen om dergelijke schade te voorkomen en te beperken. Bovendien, zo stelt het Faunafonds, is algemeen bekend dat kleine plantjes erg kwetsbaar zijn en door kraaiachtigen makkelijk kunnen worden vernield.
2.3.1.    De Afdeling volgt het Faunafonds niet in dit betoog. Zoals [wederpartij] ter zitting van de Afdeling nogmaals heeft bevestigd en door het Faunafonds niet is weersproken, plantte hij op zijn perceel al een aantal jaren witte en rode kool, is vóór noch na mei 2002 door zwarte kraaien schade aan deze planten veroorzaakt en hebben de telers in de omgeving  dergelijke schade aan koolplanten evenmin ondervonden.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het Faunafonds onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [wederpartij], ondanks de hiervoor vermelde omstandigheden, rekening had moeten houden met vernieling van de aangeplante witte en rode kool door kraaien. De stelling van het Faunafonds dat algemeen bekend is dat kleine plantjes erg kwetsbaar zijn en door kraaiachtigen makkelijk kunnen worden vernield en diens verwijzing naar het Handboek faunaschade, de website van het Faunafonds en andere informatiekanalen, acht de Afdeling daartoe onvoldoende. Het Handboek faunaschade is eerst in juni 2002 gepubliceerd. Niet aannemelijk is gemaakt dat deze informatie ten tijde van het ontstaan van de schade op de website te lezen was. Een toelichting wat met de "andere informatiekanalen" wordt bedoeld, is achterwege gebleven. In elk geval is niet gebleken dat over het ontstaan van deze schade in vakbladen is gepubliceerd.
2.4.    Het Faunafonds richt zich verder tegen de overweging van de rechtbank dat artikel 8 van de Regeling, mede gelet op de toelichting, niet met zoveel woorden verplicht tot het preventief verzoeken om een ontheffing en dat het preventief aanvragen van een ontheffing voor het doden en verjagen van zwarte kraaien slechts van [wederpartij] kon worden gevergd, indien en voor zover in 2002 rekening moest worden gehouden met vernieling van jonge koolplantjes door zwarte kraaien. Daartegen voert het Faunafonds aan dat een ontheffing vóór de constatering van de schade of uiterlijk op het moment dat de schade is geconstateerd dient te worden aangevraagd. De schade is geconstateerd op 24 mei 2002 en de ontheffing is eerst op 28 mei 2002 aangevraagd. Derhalve had [wederpartij] de schade naar het oordeel van het Faunafonds kunnen voorkomen en beperken door de ontheffing eerder aan te vragen.
2.4.1.    Nu, zoals in overweging 2.3.1. is geconcludeerd, [wederpartij] onder de in die overweging genoemde omstandigheden niet bedacht had behoeven te zijn op het ontstaan van de schade door zwarte kraaien aan de door hem geplante rode en witte kool, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat hij preventieve maatregelen had moeten nemen om die schade te voorkomen. In het licht van artikel 8, eerste lid, van de Regeling dient derhalve te worden beoordeeld of [wederpartij] de schade, toen die zich voordeed, had kunnen beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden. Niet in geschil is dat [wederpartij] op vrijdagavond 24 mei 2002 de schade heeft geconstateerd en op diezelfde dag maatregelen heeft genomen om de schade te beperken, te weten het plaatsen van stokken met linten en vlaggen, het plaatsen van een knalapparaat en het verjagen van de kraaien en roeken. Evenmin is in geschil dat [wederpartij] op maandag 27 mei 2002 contact heeft opgenomen met de provincie voor het aanvragen van een ontheffing voor het doden van de kraaien en op dinsdag 28 mei 2002 de hem toegestuurde aanvraagformulieren heeft geretourneerd met het verzoek de aanvragen met spoed te behandelen. Nu [wederpartij] vanaf de dag dat hij de schade heeft geconstateerd maatregelen heeft genomen om de schade te beperken en op de kortst mogelijke termijn een ontheffing heeft aangevraagd, bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor het oordeel dat [wederpartij] niet die maatregelen heeft getroffen of inspanningen heeft verricht waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden om de schade te beperken.
2.5.    Het Faunafonds bestrijdt ten slotte het oordeel van de rechtbank dat [wederpartij] niet behoefde te begrijpen dat het door de taxateur op 1 juli 2002 ondertekende rapport kennelijk was bedoeld als het formulier 'bevestiging taxatie akkerbouw' terzake van de op 24 mei 2002 geleden schade. Daartoe wordt betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de uitdrukkelijke vermelding boven dit rapport dat dit de 'bevestiging taxatie akkerbouw voor grondgebruiker' is. Nu in dit rapport staat vermeld dat binnen acht dagen bezwaar kan worden gemaakt, hetgeen ook in artikel 5, vierde lid, van de Regeling is bepaald, en [wederpartij] geen gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid, heeft de rechtbank volgens het Faunafonds ten onrechte geoordeeld dat het Faunafonds niet zonder meer voorbij had mogen gaan aan de kritiek die [wederpartij] tijdens de bezwaarfase heeft geuit op de inhoud van het rapport.
2.5.1.     Dit betoog faalt evenzeer. Evenals de rechtbank is het de Afdeling niet duidelijk geworden of het door de taxateur op 1 juli 2002 ondertekende rapport een eerste taxatie is of een eindtaxatie in de zin van de voorwaarden die staan vermeld in het 'Verzoekschrift Faunaschade'. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de door het Faunafonds ingeroepen vermelding in het rapport dat binnen acht dagen eventuele bedenkingen kunnen worden gemaakt, uitdrukkelijk is beperkt tot 'eventuele bedenkingen aangaande de hoogte van het schadebedrag zoals in deze taxatie is vastgesteld', terwijl in het rapport geen schadebedrag is opgenomen, doch slechts een aantal gegevens dat in een berekening van dat bedrag zou moeten worden betrokken. Met de rechtbank is de Afdeling daarom van oordeel dat [wederpartij], ondanks het feit dat boven het rapport 'bevestiging taxatie akkerbouw voor grondgebruiker' staat vermeld, niet behoefde te begrijpen dat het rapport als definitief was bedoeld en door hem binnen acht dagen moest worden aangevochten indien hij het daarmee niet eens was. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het Faunafonds onder deze omstandigheden niet zonder meer had mogen voorbijgaan aan de kritiek die [wederpartij] tijdens de bezwaarfase heeft geuit op de inhoud van het rapport.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Van der Smissen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2006
204-419.