200509032/2.
Datum uitspraak: 19 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 15 februari 2005 heeft de gemeenteraad van Texel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 januari 2005, het bestemmingsplan "De Cocksdorp" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 augustus 2005, kenmerk 2005-12150, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 31 oktober 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 31 oktober 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 november 2005.
Bij eerstgenoemde brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2006, waar verzoekster, in persoon en bijgestaan door mr. E.A. Wentink-Quelle, advocaat te Oudekerk aan de Amstel, is verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Texel, vertegenwoordigd door mr. C.H. Witte, ambtenaar der gemeente.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. [verzoekster] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Woondoeleinden" voor de gronden achter de woningen Kikkertstraat 66 tot en met 82 en de aanduiding "gebouw toegestaan" voor een schuur achter de Kikkertstraat 80 en 82. Hiertoe voert zij onder meer aan dat de bestemming bebouwing toelaat, in strijd met het streekplan en ten koste van de natuurlijke waarden van het gebied. Voorts is de schuur illegaal en vinden hier bedrijfsmatige activiteiten plaats, aldus verzoekster. Zij heeft het gemeentebestuur verzocht handhavend tegen deze schuur op te treden. Ten einde deze procedure niet bij voorbaat kansloos te maken wenst zij dat het besluit voor deze onderdelen wordt geschorst.
2.3.1. Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft dit goedgekeurd. Hij acht de bestemming en aanduiding passend bij het huidige gebruik en de omgeving.
2.3.2. Uit artikel 5 van de voorschriften van het plan volgt dat op gronden met de bestemming "Woondoeleinden" hoofdgebouwen enkel kunnen worden gebouwd binnen een bouwvlak. Daarnaast kunnen op deze gronden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de bebouwingsbepalingen uit artikel 5, lid B, onder 2, van de voorschriften.
De gronden achter de woningen Kikkertstraat 66 tot en met 82 zijn niet voorzien van een bouwvlak. Wel is de hiervoor reeds genoemde aanduiding op de plankaart opgenomen ten behoeve van de reeds bestaande schuur.
2.3.3. Ter zitting is gebleken dat met betrekking tot deze schuur nog twee handhavingsprocedures gaande zijn: een beroepsprocedure bij de rechtbank in Alkmaar en een hoger beroepsprocedure bij de Afdeling.
In verband hiermee ziet de Voorzitter aanleiding om het besluit van verweerder, voor zover betrekking hebbend op de bestemming en de aanduiding ten behoeve van de schuur, te schorsen, ten einde te voorkomen dat met de inwerkingtreding van deze onderdelen van het bestemmingsplan reeds in dit stadium van de procedure tevens wordt beslist inzake de handhaving. Over de planologische aanvaardbaarheid van een bouwwerk op deze plaats dient in de bodemprocedure te worden beslist.
2.3.4. Voor het overige biedt de planregeling voor de bestemming "Woondoeleinden" niet zodanige mogelijkheden dat de inwerkingtreding van het plan tot onomkeerbare gevolgen zal leiden, nu deze bestemming met name is bedoeld voor het huidige gebruik als tuin.
Voor zover op de betreffende gronden activiteiten (zullen) plaatsvinden die op grond van de planregeling niet zijn toegestaan, kan aan het gemeentebestuur worden verzocht handhavend op te treden. Overigens heeft het bestuur ter zitting verklaard dat reeds handhavend is opgetreden en hij dit in de toekomst ook zal blijven doen.
2.4. [verzoekster] stelt in beroep verder dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Parkeerterrein" voor het terrein tussen Kikkertstraat 60 en 66, nu in artikel 21, lid A, onder 2 van de voorschriften voor deze gronden tevens is voorzien in een ontsluitingsfunctie. Zij wenst dat deze ontsluitingsfunctie wordt geschorst, om de overlast die zij ondervindt van geparkeerde vrachtwagens, stationair draaiende auto's en verkeerd gebruik van het ontsloten terrein achter de woningen tegen te gaan.
In dit verband stelt zij voorts dat het vaststellings- en goedkeuringsbesluit in strijd met artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 in samenhang met artikel 7 van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk) tot stand zijn gekomen en dat ook deze omstandigheid reden is om het besluit te schorsen. Ter zitting heeft verzoekster dit aldus toegelicht dat naar haar mening in strijd met voornoemde bepalingen in de plantoelichting geen aandacht is besteed aan de luchtkwaliteit.
2.4.1. Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft dit goedgekeurd. Hij acht de overlast beperkt en stelt dat het gemeentebestuur dit op andere manieren tegen kan gaan.
2.4.2. Ingevolge artikel 21, lid A, onder 2, van de voorschriften van het plan zijn de gronden met de bestemming "Parkeerterrein" tevens bestemd voor ontsluitingswegen. Ingevolge lid B van dit artikel mogen op deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.
2.4.3. De Voorzitter sluit niet uit dat verzoekster hinder ondervindt van de activiteiten op het parkeerterrein. Gelet op de planregeling acht hij echter niet aannemelijk dat hier zodanige onomkeerbare ontwikkelingen kunnen plaatsvinden dat de beslissing aangaande dit onderdeel van het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Bovendien heeft de gemeenteraad ter zitting verklaard dat een Algemene Plaatselijke Verordening van kracht is waarin bepalingen zijn opgenomen die voldoende handvatten geven om op te treden tegen ernstige overlast.
2.4.4. Met betrekking tot de luchtkwaliteit stelt de Voorzitter voorop dat hij de stelling dat in de plantoelichting ingegaan moet worden op de luchtkwaliteit in het algemeen juist acht. Ter zitting heeft het gemeentebestuur echter als reactie op deze stelling gemotiveerd gesteld dat, gelet op de globale uitkomst van RIVM-onderzoek, niet te verwachten valt dat de grenswaarden ter plaatse overschreden worden en dat ook geen verslechtering te verwachten valt. De Voorzitter is er voorshands dan ook niet van overtuigd dat artikel 7 van het Blk 2005 reeds aan de goedkeuring van het bestemmingsplan in de weg staat.
2.5. Gelet op al het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding de goedkeuring van de bestreden planonderdelen te schorsen, met uitzondering van het plandeel dat betrekking heeft op de schuur.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 23 augustus 2005, kenmerk 2005-12150, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" en de aanduiding "gebouw toegestaan", zoals nader aangegeven op de van deze uitspraak deel uitmakende kaart;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van den Berg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2006