200509773/2.
Datum uitspraak: 18 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1303 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 oktober 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 24 oktober 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen uitgevoerde bouwwerkzaamheden aan het tuinhuis op het perceel [locatie] te [plaats], zodanig dat de oorspronkelijke toestand wordt hersteld.
Bij besluit van 16 december 2003 heeft het college het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2004 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekster ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college binnen twee maanden een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 5 april 2005 heeft het college het door verzoekster tegen het besluit van 24 oktober 2000 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2005 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2004 bevestigd.
Bij uitspraak van 11 oktober 2005, verzonden op 17 oktober 2005, heeft de rechtbank het door verzoekster tegen het besluit van 5 april 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 25 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2005, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 januari 2006, waar verzoekster in persoon, bijgestaan door drs. H.E. Winkelman, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de Stichting Beter Samen, vertegenwoordigd door mr. M.B.Ph. Geeraedts, advocaat te 's-Hertogenbosch.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij de verbouwing van het tuinhuis zijn twee ramen vervangen door openslaande deuren en is de indeling van het tuinhuis gewijzigd, zulks met het oog op het gebruik van het tuinhuis als stervensbegeleidingshuis voor één persoon.
2.3. De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 11 oktober 2005 het besluit van 5 april 2005 vernietigd. Voorts heeft zij de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Zij heeft daartoe overwogen dat inmiddels voor het betrokken gebied een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd waarin aan een deel van het perceel de bestemming "Maatschappelijke dienstverlening" is toegekend, dat het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 niet tot opmerkingen van de PPC heeft geleid en dat in augustus 2005 een bouwaanvraag is ingediend teneinde het bestaande bouwwerk te legaliseren, zodat sprake is van concreet zicht op legalisering.
2.4. Verzoekster kan zich met deze laatste conclusie niet verenigen en verzoekt de Voorzitter om de werking van de aangevallen uitspraak te schorsen, voorzover deze de instandlating van de rechtsgevolgen betreft. Zij wil aldus voorkomen dat bij de verdere besluitvorming over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan als vaststaand wordt aangenomen dat tegen de bouwwerkzaamheden aan het tuinhuis niet meer kan worden opgetreden en voorts dat het tuinhuis voor stervensbegeleiding in gebruik wordt genomen.
2.5. Gevolg van een dergelijke schorsing van de werking van de aangevallen uitspraak zou zijn dat het college wederom op het tegen het besluit van 24 oktober 2000 gemaakte bezwaar zou moeten beslissen, waarbij het - evenals de rechtbank heeft gedaan - zal moeten bezien of op dat moment sprake is van concreet zicht op legalisering van de bouwwerkzaamheden. De Voorzitter acht, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk dat een bestemmingsplan rechtskracht zal verkrijgen op grond waarvan ter plaatse een gebouw ten behoeve van de stervensbegeleiding van in ieder geval één persoon zal zijn toegestaan. Daarbij gaat de Voorzitter ervan uit dat bij de vaststelling van dit bestemmingsplan de grenzen van het op de plankaart aangegeven bouwvlak zullen worden aangepast aan de feitelijke ligging van het tuinhuis.
2.6. Onder deze omstandigheden en gelet op het feit dat verzoekster primair gekant is tegen het gebruik van het tuinhuis als stervensbegeleidingshuis, waartegen echter - naar tussen partijen niet in geschil is - als gevolg van het ontbreken van gebruiksvoorschriften in het thans geldende bestemmingsplan niet kan worden opgetreden bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening.
2.7. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006