ECLI:NL:RVS:2006:AV0236

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200509507/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • W.M.P. van Gemert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving horeca-inrichting in strijd met geluidvoorschriften

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 januari 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van bestuursdwang. De verzoekster, de vennootschap onder firma 'Mad Mick VOF', die handelt onder de naam 'Het Vliegend Herd', had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch. Dit besluit, genomen op 1 november 2005, hield in dat de eerder opgelegde last onder dwangsom werd ingetrokken en dat bestuursdwang zou worden toegepast wegens het in werking hebben van de horeca-inrichting in strijd met de geldende geluidvoorschriften.

De verzoekster betwistte de handhaving en voerde aan dat de geluidmetingen die door de verweerder waren uitgevoerd, onvoldoende overtuigend waren. Ze stelde dat zij recentelijk maatregelen had genomen om geluidshinder te reduceren, zoals het isoleren van het plafond en de wanden. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2006, waar beide partijen vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de geluidvoorschriften waren overtreden. De geluidmetingen die door de verweerder waren uitgevoerd, toonden aan dat de normen ruimschoots waren overschreden. De Voorzitter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het bestuursorgaan zouden verplichten om af te zien van handhaving. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200509507/1.
Datum uitspraak: 18 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vennootschap onder firma "Mad Mick VOF", handelend onder de naam "Het Vliegend Herd", gevestigd te 's-Hertogenbosch,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2005 heeft verweerder de bij besluit van 14 juli 2005 aan verzoekster opgelegde last onder dwangsom ingetrokken en beslist bestuursdwang toe te passen wegens het in werking hebben van horeca-inrichting "Het Vliegend Herd" op het perceel [locatie] te [plaats], in strijd met voorschrift 1.1.1 uit bijlage B bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 16 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verzoekster betoogt dat verweerder ten onrechte handhavend optreedt ten aanzien van haar inrichting. Zij betwist dat door de inrichting de geldende geluidvoorschriften worden overtreden. Het door verweerder uitgevoerde geluidonderzoek acht zij onvoldoende overtuigend. Verder voert verzoekster aan dat zij recentelijk op eigen initiatief maatregelen heeft genomen om eventuele geluidhinder tegen te gaan, zoals het isoleren van het plafond en de wanden. Binnenkort vindt een akoestisch onderzoek plaats waarvan de resultaten moeten worden afgewacht alvorens tot toepassing van bestuursdwang kan worden overgegaan, aldus verzoekster.
2.2.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat voorschrift 1.1.1 uit bijlage B bij het op de inrichting van toepassing zijnde Besluit wordt  overtreden. Dit voorschrift bepaalt dat het equivalente geluidniveau (LAeq) in een in- of aanpandige woning gedurende de dag-, avond- en nachtperiode niet meer mag bedragen dan respectievelijk 35 dB(A), 30 dB(A) en 25 dB(A).
Op verschillende dagen in september 2005, te weten op 9, 16, 23 en in de nacht van 24 op 25 september, heeft verweerder geluidmetingen uitgevoerd in aanpandige woningen. Bij die metingen deed zich herkenbaar muziekgeluid voor, op grond waarvan verweerder een straffactor van 10 dB(A) heeft toegepast. Uitkomst van de metingen is dat de geluidnormen ruimschoots blijken te zijn overschreden.
2.3.    De Voorzitter is van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat voorschrift 1.1.1 uit bijlage B bij het Besluit is overtreden. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de uitkomst van de geluidmetingen. Door verzoekster is geen tegenrapportage overgelegd welke haar visie ondersteunt. Het feit dat verweerder verscheidene geluidmetingen heeft uitgevoerd binnen een tijdsbestek van een aantal dagen duidt niet op onzorgvuldigheid, zoals verzoekster aanvoert, maar veeleer op het tegenovergestelde. Het betoog van verzoekster dat zij er vanuit mocht gaan dat het in werking hebben van de geluidinstallatie niet tot overtreding van voorschrift 1.1.1 leidt, aangezien verweerder de begrenzer op de geluidinstallatie heeft geïnstalleerd en afgesteld, doet er niet aan af dat de geluidvoorschriften zijn overtreden. Verweerder is derhalve bevoegd handhavend op te treden.
2.4.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Gelet op hetgeen door verweerder naar voren is gebracht en hetgeen door verzoekster is aangevoerd is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder behoorde af te zien van handhaving.
Voor zover verzoekster zich beroept op maatregelen die zij zeer recentelijk heeft genomen om geluidhinder te reduceren, merkt de Voorzitter op dat, wat er zijn moge van die maatregelen, het effect daarvan thans nog ongewis is. Deze maatregelen en hun effectiviteit zullen in het kader van de bezwaarprocedure onderzocht moeten worden.
2.5.    Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll    w.g. Van Gemert
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006
243-493.