ECLI:NL:RVS:2006:AU9844

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200600097/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing registratie politieke partij voor gemeenteraadsverkiezingen Den Haag

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 januari 2006 uitspraak gedaan over het verzoek van de vereniging 'Islamitische Partij Nederland' om de aanduiding in te schrijven voor de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart 2006. Het centraal stembureau had op 22 december 2005 besloten om dit verzoek buiten behandeling te stellen, omdat het verzoek te laat was ingediend. De appellante had het verzoek op 12 december 2005 ingediend, terwijl de termijn voor registratie op 11 december 2005 was geëindigd. De Raad van State heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de Kieswet bepaalt dat verzoeken na de drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling niet in behandeling worden genomen. De Raad heeft vastgesteld dat de indiening van het verzoek niet voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de termijn niet verlengd kan worden, omdat het indienen van een verzoek als het onderhavige geen bij of krachtens de Kieswet voorgeschreven verrichting is. De Raad heeft het beroep van de appellante ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van termijnen in het verkiezingsproces.

Uitspraak

200600097/1.
Datum uitspraak: 18 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Islamitische Partij Nederland", gevestigd te Rotterdam,
appellante,
en
het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2005 heeft verweerder (hierna: het centraal stembureau), voor zover thans van belang, het verzoek van appellante de aanduiding 'Islamitische Partij Nederland' in te schrijven in het register voor de verkiezing van de leden van de raad van de gemeente Den Haag voor de gemeenteraadsverkiezingen op 7 maart 2006 buiten behandeling gesteld.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij het centraal stembureau ingekomen op 3 januari 2006, bezwaar gemaakt. Dit geschrift is bij brief van 4 januari 2006 door het centraal stembureau doorgezonden aan de Afdeling ter behandeling als beroepschrift. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 januari 2006.
Bij brief van 10 januari 2006 heeft het centraal stembureau een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 januari 2006 heeft appellante nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2006, waar het centraal stembureau, vertegenwoordigd door mr. M. Hertogs en R.J. van der Velde, ambtenaren van de gemeente Den Haag, zijn verschenen. Appellante is, met bericht, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel G3, eerste lid, van de Kieswet kan een politieke groepering die een vereniging is met volledige rechtsbevoegdheid en waarvan de aanduiding niet reeds bij het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer, onderscheidenlijk provinciale staten, is geregistreerd, aan het centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad schriftelijk verzoeken de aanduiding waarmee zij voor die verkiezing op de kandidatenlijst wenst te worden vermeld, in te schrijven in een register dat door het centraal stembureau wordt bijgehouden. Verzoeken, ingediend na de drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling, blijven voor de daaropvolgende verkiezing buiten behandeling.
Ingevolge artikel Z12, eerste lid, van die wet - voor zover thans van belang - treedt, wanneer bij of krachtens deze wet voorgeschreven verrichtingen op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zouden vallen, de eerstvolgende dag, geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijnde, daarvoor in de plaats.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene Termijnenwet wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt het vorige lid niet voor termijnen, bepaald door terugrekening vanaf een tijdstip of een gebeurtenis.
2.2.    Bij besluit van 22 december 2005 heeft het centraal stembureau het verzoek van appellante om registratie van de aanduiding 'Islamitische Partij Nederland' voor de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart 2006 buiten behandeling gesteld, omdat het verzoek is ingediend na de drieënveertigste dag voor de kandidaatstelling.
2.3.    Vast staat dat appellante het verzoek om registratie van de aanduiding 'Islamitische Partij Nederland' op maandag 12 december 2005 bij het centraal stembureau heeft ingediend.
Ingevolge het enig artikel van het Koninklijk Besluit van 28 juni 2005 (Stb. 2005, 361) vindt de kandidaatstelling voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraden in 2006 plaats op maandag 23 januari 2006. Gelet op artikel G3, eerste lid, tweede volzin, van de Kieswet is de termijn voor het indienen van een verzoek om registratie op zondag 11 december 2005 geëindigd. Nu sprake is van een termijn, bepaald door terugrekening vanaf de dag van de kandidaatstelling, wordt deze termijn ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Algemene Termijnenwet, gelezen in verbinding met het eerste lid van dat artikel, niet verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Omdat het indienen van een verzoek als het onderhavige geen bij of krachtens de Kieswet voorgeschreven verrichting is, komt aan artikel Z12, eerste lid, van deze wet geen betekenis toe.
2.4.    Gelet op het vorenoverwogene, heeft het centraal stembureau het verzoek van appellante voor de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart 2006 terecht buiten behandeling gesteld.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Dallinga
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006
435.