ECLI:NL:RVS:2006:AU9832
Raad van State
- Hoger beroep
- C.H.M. van Altena
- P. Klein
- Rechtspraak.nl
Preventieve bestuursdwang door het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord van de gemeente Rotterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord van de gemeente Rotterdam ongegrond werd verklaard. Het dagelijks bestuur had op 10 november 2003 preventieve bestuursdwang aangezegd aan appellant. Dit besluit werd gevolgd door een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door het dagelijks bestuur op 22 januari 2004. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing op 10 augustus 2005, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State op 19 augustus 2005. De gronden van het hoger beroep werden later aangevuld op 22 september 2005. Tijdens de zitting op 10 januari 2006 was appellant aanwezig, maar het dagelijks bestuur verscheen niet.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het bezwaarschrift van appellant geen gronden bevatte die gericht waren tegen het primaire besluit. De rechtbank had vastgesteld dat appellant zich in zijn bezwaarschrift niet richtte tegen het primaire besluit, maar tegen een vonnis tot ontruiming. De Afdeling kwam tot de conclusie dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet relevant waren voor de uitspraak waartegen hij in beroep ging. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de eerdere uitspraak bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 januari 2006.