ECLI:NL:RVS:2006:AU9832

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507297/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Preventieve bestuursdwang door het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord van de gemeente Rotterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord van de gemeente Rotterdam ongegrond werd verklaard. Het dagelijks bestuur had op 10 november 2003 preventieve bestuursdwang aangezegd aan appellant. Dit besluit werd gevolgd door een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door het dagelijks bestuur op 22 januari 2004. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing op 10 augustus 2005, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State op 19 augustus 2005. De gronden van het hoger beroep werden later aangevuld op 22 september 2005. Tijdens de zitting op 10 januari 2006 was appellant aanwezig, maar het dagelijks bestuur verscheen niet.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het bezwaarschrift van appellant geen gronden bevatte die gericht waren tegen het primaire besluit. De rechtbank had vastgesteld dat appellant zich in zijn bezwaarschrift niet richtte tegen het primaire besluit, maar tegen een vonnis tot ontruiming. De Afdeling kwam tot de conclusie dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet relevant waren voor de uitspraak waartegen hij in beroep ging. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de eerdere uitspraak bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 januari 2006.

Uitspraak

200507297/1.
Datum uitspraak: 18 januari 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. GEMWT 04/387-BRO1 van de rechtbank Rotterdam van 10 augustus 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord van de gemeente Rotterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2003 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord van de gemeente Rotterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan appellant preventieve bestuursdwang aangezegd.
Bij besluit van 22 januari 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 augustus 2005, verzonden op 11 augustus 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant per brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 september 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2005, waar appellant in persoon is verschenen. Het dagelijks bestuur is niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 6:5, eerste lid aanhef en onder d van de Algemene wet bestuursrecht bevat het bezwaar- of beroepschrift tenminste de gronden van het bezwaar of beroep.
2.2.    De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door appellant in zijn bezwaarschrift naar voren is gebracht geen gronden bevat welke zijn gericht tegen het primaire besluit. Gelet op de verklaring van appellant ter zitting bij de rechtbank luidende dat zijn bezwaarschrift zich niet richt tegen het primaire besluit maar tegen het vonnis tot ontruiming en de uitvoering daarvan, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat appellant geen gronden heeft aangevoerd gericht tegen het primaire besluit. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd doet hier niet aan af en behoeft geen bespreking omdat het geen betrekking heeft op de uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006.
176-512.