ECLI:NL:RVS:2006:AU9825

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503134/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en planologische vergelijking in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om vergoeding van planschade door een eigenaar van een woning in Heemskerk. De eigenaar, aangeduid als [wederpartij], had een verzoek ingediend om schadevergoeding op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) na de afgifte van een vrijstelling voor de bouw van een appartementengebouw nabij zijn woning. Het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk had het verzoek om planschade op 28 mei 2003 afgewezen, wat leidde tot een bezwaar dat ongegrond werd verklaard. De rechtbank Haarlem had in een eerdere uitspraak op 21 februari 2005 het besluit van het college vernietigd en bepaald dat er een nieuwe beslissing op bezwaar moest worden genomen.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de planvergelijking die door het college was gemaakt niet correct was. De rechtbank had vastgesteld dat de gemeenteraad eerder had besloten dat de verlengde Coentunnelweg niet zou worden aangelegd, en dat dit van invloed was op de planologische mogelijkheden van het perceel. De Raad van State bevestigde dat bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding moet worden gekeken naar de maximale invulling van de planologische mogelijkheden, tenzij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat deze mogelijkheden gerealiseerd kunnen worden.

De Raad van State concludeerde dat de aanleg van de verlengde Coentunnelweg op het perceel niet meer mogelijk was, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de weigering van het college om planschade te vergoeden niet juist was. Het hoger beroep van het college werd ongegrond verklaard, en de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de wederpartij.

Uitspraak

200503134/1.
Datum uitspraak: 18 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De raad van de gemeente Heemskerk,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04-470 van de rechtbank Haarlem van 21 februari 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2003 heeft appellant een verzoek van [wederpartij] om vergoeding van planschade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) afgewezen.
Bij besluit van 29 januari 2004 heeft appellant, overeenkomstig het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 7 januari 2004, het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2005, verzonden op 24 februari 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellant met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 juni 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door C.G. van den Brink, drs. I.M. Dias en ir. A.J. Rabius, ambtenaren van de gemeente, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. M. van Olden, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een vrijstelling ex artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2.    [wederpartij] is sinds 1974 eigenaar van de woning [locatie]. Hij heeft verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van 23 februari 2001 verleende vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO (hierna: de vrijstelling) voor de bouw van een gebouw met 74 appartementen (hierna: het appartementengebouw) op een perceel aan de Hoflaan (hierna: het perceel), ten noorden van de woning van [wederpartij]. De vrijstelling is op 1 maart 2001 in werking getreden.
2.3.    Het perceel ligt, voorzover thans van belang, in het plangebied van het bestemmingsplan "Oosterwijk-Zuidbroek", dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 10 mei 1973, door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland is goedgekeurd bij besluit van 14 mei 1974 en onherroepelijk is geworden op 25 februari 1975. Het perceel is in dit plan, voorzover thans van belang, bestemd als "Hoofdverkeersweg, groenstrook (nader te detailleren)" en aldus ingevolge artikel 29 van de voorschriften bestemd voor de aanleg van wegen, straatmeubilair en sloten, uitsluitend ten dienste van de geplande rijksweg (verlengde Coentunnelweg).
2.4.    De SAOZ heeft zich in haar adviezen van december 2002 en haar nadere advies van 3 maart 2003 (hierna: SAOZ-adviezen), uitgebracht in met het onderhavige geval vergelijkbaar geachte gevallen, op het standpunt gesteld dat, alhoewel de gemeenteraad tot twee keer toe heeft besloten dat de verlengde Coentunnelweg niet zou worden aangelegd, het bestemmingsplan "Oosterwijk-Zuidbroek" niet is herzien, zodat bij de vergelijking van planologische regimes met de geplande aanleg van de rijksweg rekening gehouden moet worden. De SAOZ heeft op grond van de planvergelijking geconcludeerd dat de bouw van het appartementengebouw heeft geleid tot planologisch nadeel, bestaande uit aantasting van het vrije uitzicht en van de privacy.
2.5.    Appellant heeft de gehandhaafde weigering aan verzoeker planschade te vergoeden gebaseerd op de grond dat, anders dan in de SAOZ-adviezen was geconcludeerd, de bouw van het appartementengebouw voor verzoeker geen planologisch nadeel met zich brengt.
2.6.    De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd. Zij heeft geoordeeld dat de door appellant gemaakte planvergelijking niet juist is omdat appellant, met de SAOZ, heeft miskend dat hier sprake is van de uitzondering op de regel dat bij planologische vergelijking van de maximale invulling van de planologische mogelijkheden moet worden uitgegaan. Volgens de rechtbank is de in de jurisprudentie voorziene uitzonderingssituatie aan de orde dat realisering van de betrokken bestemming onmogelijk is of anderszins vaststaat dat (maximale) verwezenlijking van die bestemming niet zal plaatsvinden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat door bebouwing elders op het voor de verlengde Coentunnel voorziene tracé, verwezenlijking van die rijksweg op het perceel waarop het appartementengebouw is voorzien op de peildatum illusoir was en dat in planologische beleidsstukken aanleg van die weg ook niet meer was opgenomen.
2.7.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat in dit geval bij de planvergelijking niet mag worden uitgegaan van de maximale invulling van de bestemming "Hoofdverkeersweg, groenstrook (nader te detailleren)" in het bestemmingsplan "Oosterwijk-Zuidbroek. Volgens appellant moet bij de planvergelijking altijd worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden van de planologische regimes.
2.7.1.    Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit uitgangspunt geldt evenzeer voor de vaststelling van de eventuele waardevermindering. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.
2.7.2.    Ingevolge de planvoorschriften voor de bestemming "Hoofdverkeersweg groenstrook (nader te detailleren)" is op het perceel uitsluitend de aanleg van de verlengde Coentunnelweg toegestaan. Ter zitting heeft appellant desgevraagd bevestigd dat het tracé van de verlengde Coentunnelweg buiten het plangebied van het bestemmingsplan "Oosterwijk-Zuidbroek" grotendeels is bebouwd met woningen en dat de aanleg van de verlengde Coentunnelweg daardoor niet meer mogelijk is. Onder deze omstandigheden is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de verlengde Coentunnelweg met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet op het perceel kan worden aangelegd, zodat deze op grond van het bestemmingsplan "Oosterwijk-Zuidbroek" toegestane aanleg bij de planvergelijking buiten beschouwing moet worden gelaten. Nu de Afdeling geen grond heeft gevonden voor de juistheid van appellants stelling dat de rechtbank bij haar oordeel de planologische vergelijking en voorzienbaarheid niet gescheiden heeft gehouden, leidt het voorgaande tot de conclusie dat de rechtbank terecht en op goede gronden de beslissing op bezwaar heeft vernietigd.
2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9.    Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de raad van de gemeente Heemskerk tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Heemskerk aan [wederpartij]
onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Groenendijk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006
164-507.