ECLI:NL:RVS:2006:AU9383

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504135/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van Veghel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veghel, dat op 20 februari 2004 een verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. De appellant had schade geleden als gevolg van een besluit van het college van 28 mei 2003, waarin werd geweigerd zijn Marokkaanse echtscheiding in te schrijven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). De appellant stelde dat hij kosten had gemaakt voor vijf reizen naar Marokko en advocaatkosten in een civiele procedure, die door zijn echtgenote was aangespannen bij de rechtbank 's-Hertogenbosch.

De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogde de appellant dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat er geen causaal verband was tussen het besluit van 28 mei 2003 en de gestelde schade. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de kosten door de appellant zijn gemaakt vóór het besluit van 28 mei 2003, en dat de gestelde schade niet aan dat besluit kan worden toegerekend.

De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 11 januari 2006.

Uitspraak

200504135/1.
Datum uitspraak: 11 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2849 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 29 maart 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Veghel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Veghel (hierna: het college) een verzoek van appellant om vergoeding van schade afgewezen.
Bij besluit van 17 augustus 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2005, verzonden op 30 maart 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2005, waar appellant, vertegenwoordig door mr. R.E. Wannink, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Muller, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant stelt schade te hebben geleden als gevolg van het, naar zijn stellen onrechtmatige, besluit van 28 mei 2003. Bij dit besluit heeft het college geweigerd zijn Marokkaanse echtscheiding in te schrijven in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: de GBA), omdat appellant geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn echtgenote instemt met de echtscheiding. De beweerdelijk geleden schade bestaat uit kosten van vijf reizen naar Marokko van appellant, ten einde nadere gegevens op te vragen, en advocaatkosten, gemaakt in een civiele procedure, aangespannen door zijn echtgenote bij de rechtbank 's-Hertogenbosch.
2.2.    Bij de beslissing op bezwaar van 30 juli 2003 heeft het college appellant medegedeeld de echtscheiding alsnog in te schrijven in de GBA en het besluit van 28 mei 2003 in zoverre herroepen. Daartoe heeft het college overwogen dat appellant bij zijn bezwaarschrift van 31 juni 2003 een afschrift heeft overgelegd van een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 mei 2003, waaruit blijkt dat zijn echtgenote instemt met de Marokkaanse echtscheiding.
2.3.    De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat, daargelaten de vraag of het besluit van 28 mei 2003 als onrechtmatig dient te worden aangemerkt, de gestelde schade niet kan worden toegerekend aan het college omdat het causale verband tussen het besluit van 28 mei 2003 en de gestelde schade ontbreekt, nu de gestelde kosten zijn gemaakt vóórdat het besluit van 28 mei 2003 is genomen.
2.4.    Appellant betoogt in hoger beroep dat de rechtbank weliswaar terecht heeft vastgesteld dat de kosten zijn gemaakt voorafgaand aan het besluit van 28 mei 2003, doch dat ten onrechte is geconcludeerd dat de vereiste causaliteit ontbreekt. Daartoe voert hij aan dat de schade veroorzaakt door het handelen van ambtenaren in het kader van de behandeling van het verzoek tot inschrijving en daarmee ter voorbereiding van het besluit van 28 mei 2003, door welk handelen appellant zich genoodzaakt zag tot het vergaren van aanvullende gegevens in Marokko, aan dat besluit dient te worden toegerekend.
2.5.    Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op de omstandigheid dat appellant de gestelde kosten heeft gemaakt in de periode voorafgaand aan het besluit van 28 mei 2003, de door hem gestelde schade niet door dat besluit is veroorzaakt. De Afdeling ziet geen grond eventueel door bedoeld handelen veroorzaakte schade aan dat besluit toe te rekenen. De vraag of bedoeld handelen jegens appellant onrechtmatig is en tot aansprakelijkheid leidt, is niet ter beoordeling van de bestuursrechter.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Planken
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2006
299.