ECLI:NL:RVS:2005:AU8771

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504042/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand inzake vergoedingen voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 24 maart 2005 een eerder besluit van de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch ongegrond verklaarde. Het betreft de vergoedingen die zijn vastgesteld voor rechtsbijstand verleend op basis van twee toevoegingen, zoals geregeld in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). De appellant had op 4 november 2003 aanvragen ingediend voor vergoedingen voor reistijdverlet, maar deze aanvragen werden door het bureau rechtsbijstandvoorziening afgewezen omdat de reisafstand minder dan 60 kilometer bedroeg. De Raad voor Rechtsbijstand bevestigde deze afwijzing in een besluit van 26 januari 2004.

De appellant stelde dat bij het bepalen van de vergoeding niet de reisafstand, maar de reistijd de doorslaggevende factor zou moeten zijn. Hij voerde aan dat de reistijd per openbaar vervoer ook in aanmerking genomen moest worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de wetgeving duidelijk stelt dat de vergoeding gebaseerd is op de afgelegde reisafstand. De Afdeling bevestigde dat het bureau gebruik mocht maken van een AND-routeplanner voor het bepalen van de reisafstand.

Daarnaast beroept de appellant zich op een afspraak met een medewerker van het bureau, waarbij hem een vergoeding was toegezegd. De Afdeling oordeelde dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van deze afspraak. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200504042/1.
Datum uitspraak: 28 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/543 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
1.    Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 4 november 2003 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: het bureau) de vergoedingen vastgesteld voor de door appellant op grond van twee toevoegingen, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) verleende rechtsbijstand.
Bij besluit van 26 januari 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2005, verzonden op 25 maart 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 juli 2005 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2005, waar appellant in persoon is verschenen. De raad is niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 37, eerste lid van de Wrb, zoals dat luidde ten tijde hier van belang en voorzover hier van toepassing, ontvangen rechtsbijstandverleners voor de door hen op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand een vergoeding volgens regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
Ingevolge artikel 24, eerste lid van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000), voor zover hier van toepassing, wordt voor het tijdverlet in verband met reizen ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand in een andere zaak dan een piketzaak, uitgaande van de totale afstand die is afgelegd bij reizen naar de zitting, per volle gereisde    60 kilometer een halve punt toegekend.
Ingevolge artikel 24, tweede lid van het Bvr 2000, bepaalt het bureau de reisafstand op gestandaardiseerde wijze.
2.2.    Appellant heeft voor twee toevoegingen een vergoeding voor reistijdverlet aangevraagd. Het bureau heeft deze aanvragen afgewezen, aangezien de reisafstand voor appellant minder dan 60 kilometer bedraagt. Voor het berekenen van de reisafstand heeft het bureau gebruik gemaakt van een AND-routeplanner.
2.3.    Appellant voert in hoger beroep aan dat bij het bepalen van de vergoeding in verband met reistijdverlet niet de reisafstand maar de reistijd de doorslaggevende factor dient te zijn. De reisafstand is slechts een middel om de reistijd te bepalen. Bij het bepalen van de reistijd moet bovendien rekening worden gehouden met de reistijd per openbaar vervoer.
Bovengenoemde argumenten treffen geen doel. Niet wordt betwist dat de afgelegde reisafstand minder dan 60 kilometer bedraagt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat uit artikel 24, eerste lid van het Bvr 2000 volgt dat de vergoeding wordt bepaald op grond van de afgelegde reisafstand. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14 mei 2003 in zaak no. <a target="_blank" href='http://rvs2.projectcolor.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=3626'>200205764/1</a> mag het bureau voor het bepalen van de reisafstand gebruik maken van een recente AND-routeplanner.
2.4.    Appellant beroept zich op een afspraak met een medewerker van het bureau waarbij hem een vergoeding in verband met reistijdverlet is toegezegd. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat appellant het bestaan van deze afspraak onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dit argument van appellant treft dan ook geen doel.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2005
176-512.