ECLI:NL:RVS:2005:AU8766

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508475/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bestemmingsplan De Eenhoorn Amsterdam

Op 31 januari 2005 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam het bestemmingsplan "De Eenhoorn" vastgesteld. Dit besluit werd op 23 augustus 2005 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Tegen deze goedkeuring heeft de verzoeker op 30 september 2005 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van het verzoek vond plaats op 9 december 2005, waarbij de verzoeker en vertegenwoordigers van de verweerder en de stadsdeelraad aanwezig waren.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn oordeel aangegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de wetgeving rondom de openbare voorbereidingsprocedure op 1 juli 2005 in werking is getreden, maar dat het recht zoals dat gold vóór deze datum van toepassing blijft op het geding. Het bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een gebied tot een gemengd woon- en werkgebied, maar de verzoeker betwist de goedkeuring van het plan.

De Voorzitter concludeert dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat er nog geen uitwerkingsplannen zijn vastgesteld en de bouwwerkzaamheden voor kavel D al zijn gestart op basis van een verleende bouwvergunning. De verzoeker heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die wijzen op onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 december 2005.

Uitspraak

200508475/2.
Datum uitspraak: 23 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2005 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer van de gemeente Amsterdam het bestemmingsplan "De Eenhoorn" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 augustus 2005, no.2005-10460, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 30 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2005, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 december 2005, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar namens de stadsdeelraad mr. E.A. Minderhoud, advocaat te Amsterdam, en drs. F.H. Bruens, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Het plan voorziet in de herontwikkeling van het gebied tussen de Wibautstraat, Ringdijk, Nobelweg en Gooiseweg tot een hoogwaardig gemengd woon- en werkgebied in hoge dichtheden. Voor die delen van het plangebied waarvoor geen ontwikkelingen zijn voorzien, is de bestaande situatie vastgelegd. Voor de te ontwikkelen gebieden zijn de kavels waarvoor nog geen concrete initiatieven voorhanden zijn, bestemd als "Uit te werken gemengde doeleinden". Voor de kavels A, D en I zijn eindbestemmingen opgenomen, omdat daarvoor al wel concrete bouwinitiatieven voorhanden zijn.
2.4.    Verzoeker stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen, heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden op de kaart bestemd voor "Uit te werken gemengde doeleinden" (Ux1, Ux2, Ux3, Ux4, Ux5 en Ux6) aangewezen voor woningen, kantoren, bedrijven, centrumvoorzieningen, bijbehorende bergingen en overige nevenruimten, gebouwde parkeervoorzieningen met bijbehorende in- en uitritten en wat betreft de onbebouwd blijvende delen voor tuinen, erven, openbare ruimte, groenvoorzieningen, verkeersareaal, ongebouwde parkeervoorzieningen en water.
Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover thans van belang, mag slechts worden gebouwd overeenkomstig één of meer rechtsgeldig uitgewerkte plannen.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel, voor zover thans van belang, werkt het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel de bestemming van de in het eerste lid genoemde gronden uit.
Ingevolge het achtste lid van dit artikel, voor zover thans van belang, kan het Dagelijks Bestuur in afwijking van het bepaalde in het tweede (lees: derde) lid een bouwvergunning verlenen mits het desbetreffende bouwplan past in een concept-uitwerking dan wel in een vastgestelde, maar nog niet goedgekeurde uitwerking.
2.5.1.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat nog geen enkel uitwerkingsplan is vastgesteld en dat het Dagelijks Bestuur op korte termijn niet zal overgaan tot de terinzagelegging van een ontwerp-uitwerkingsplan. Nu ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften niet kan worden gebouwd voordat een ontwerp-uitwerkingsplan in procedure is gebracht, is het belang dat verzoeker heeft bij een schorsing van het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Uit te werken gemengde doeleinden", geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6.    Voor zover het verzoek ziet op de plandelen betreffende kavel A, met de bestemming "Horeca voorzieningen (Bh)", kavel D, met de bestemming "Woningen boven centrumvoorzieningen (W+C)" en kavel I, met de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen en Horeca voorzieningen (Mx+Bh)" overweegt de Voorzitter als volgt.
2.6.1.    Ter zitting is komen vast te staan dat inmiddels twee vrijstellingen, als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, van het vorige bestemmingsplan en twee bouwvergunningen zijn verleend. Eén vrijstelling met bouwvergunning, die inmiddels onherroepelijk is, is verleend voor kavel D en één voor kavel I. Voorts is gebleken dat op grond van de verleende vrijstelling met de daarbij behorende bouwvergunning op kavel D reeds is aangevangen met de bouwwerkzaamheden. In zoverre bestaat in de bestemmingsplanprocedure geen spoedeisend belang dat noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening. Ook bij schorsing van het thans bestreden besluit kunnen de bouwwerkzaamheden immers op grond van de genoemde bouwvergunning, die zijn grondslag vindt in het genoemde vrijstellingsbesluit, worden voortgezet. Weliswaar is de bouwvergunning voor kavel I nog niet onherroepelijk, maar nu deze met name ziet op de vervanging van het bestaande schoolgebouw, ziet de Voorzitter in hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat voor onomkeerbare gevolgen moet worden gevreesd.
Voorts is ter zitting gebleken dat de bouwplannen voor kavel A zich nog in de ontwikkelingsfase bevinden, zodat niet aannemelijk is dat op korte termijn een bouwvergunning zal worden aangevraagd. Gelet hierop ziet de Voorzitter dan ook in hetgeen verzoeker in zoverre heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat inwerkingtreding van het plan in de periode tot de behandeling van het beroep in de bodemprocedure tot onomkeerbare gevolgen zal leiden.
2.7.    Gelet op het voorgaande en in hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Van Dorst
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2005
357-432.