ECLI:NL:RVS:2005:AU8471

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502849/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit aanleg fietspad Akkerweg in Moergestel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk, dat op 1 juni 2004 heeft besloten een fietspad aan te leggen langs de Akkerweg in Moergestel. Dit besluit omvatte ook de aanleg van drie doorsteken naar naastgelegen straten. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de aanleg van een fietsdoorsteek in de groenstrook ter hoogte van de Akkerweg en de Krijtenbogtstraat. Het college heeft het bezwaar van appellant op 8 december 2004 niet-ontvankelijk verklaard, waarna appellant in beroep ging bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond in zijn uitspraak van 27 januari 2005.

Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld. De zaak is behandeld op 8 november 2005, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J.A.J.M. van Houtum, en het college door mr. M.A.F. Beukema-Veldkamp en ing. F. Veeke. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het besluit van het college niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen rechtsgevolg teweegbrengt. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat het college op 1 juni 2004 geen besluit heeft genomen, maar slechts instemde met een ambtelijk voorstel.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 21 december 2005.

Uitspraak

200502849/1.
Datum uitspraak: 21 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Oisterwijk,
tegen de uitspraak in zaak nos. 04/2487 en 04/2485 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 27 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk.
1.    Procesverloop
Het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk (hierna: het college) heeft op 1 juni 2004 besloten een fietspad aan te leggen langs de Akkerweg in Moergestel, voorzien van drie doorsteken naar naastgelegen straten.
Bij besluit van 8 december 2004 heeft het college het bezwaar van appellant, gemaakt tegen de van het pad deel uitmakende doorsteek van de Akkerweg naar de Krijtenbogtstraat, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2005, verzonden op 18 februari 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.F. Beukema-Veldkamp en ing. F. Veeke, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
2.1.    Appellants bezwaren richten zich tegen de aanleg van een fietsdoorsteek in de groenstrook ter hoogte van de Akkerweg en de Krijtenbogtstaat in Moergestel.
2.2.    Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.3.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van het college tot de aanleg van de fietsdoorsteek als een besluit tot feitelijk handelen gezien dient te worden en niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.3.1.    Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter terecht vastgesteld dat het college op 1 juni 2004 niet een besluit in de zin van de Awb heeft genomen. De door appellant bestreden beslissing strekt er slechts toe in te stemmen met het ambtelijk voorstel van 13 mei 2004 tot het aanleggen van een fietspad langs de Akkerweg. Een dergelijk principebesluit doet evenwel nog geen wijziging ontstaan in de rechten of verplichtingen van een of meer rechtssubjecten.
Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de in het geding zijnde beslissing niet is gericht op enig rechtsgevolg en derhalve ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb niet kan worden aangemerkt als een besluit.
2.3.2.    Het in dit verband gehouden betoog van appellant, dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zijn bezwaarschrift zich ook richt tegen de door het college verleende en voor de aanleg van de fietsdoorsteek noodzakelijke kapvergunning, kan niet slagen. De kapvergunning is op 15 oktober 2004, de dag na de indiening van het bezwaarschrift, verleend. Uit de bewoordingen van het door appellant ingediende bezwaarschrift kan niet worden afgeleid dat appellant daarbij tevens een kapvergunning op het oog heeft gehad.
2.4.    Hetgeen appellant voorts heeft aangevoerd kan aan bovenstaande niet afdoen. De overwegingen die de voorzieningenrechter heeft gewijd aan de overige - en hier onbesproken gelaten - beroepsgronden van appellant dienen dan ook te worden beschouwd als ten overvloede gegeven en kunnen appellant niet worden tegengeworpen in eventuele volgende procedures.
De Afdeling merkt in dit verband nog op dat het haar niet onwaarschijnlijk voorkomt dat voor de aanleg van het fietspad en de hier in geding zijnde fietsdoorsteek nog andere vergunningen dan door het college verleend noodzakelijk zijn. Te denken valt hier aan een bouwvergunning en een vergunning ingevolge de Wegenverkeerswet.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005
66-503.