200502778/1.
Datum uitspraak: 21 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/216 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 8 februari 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.
Bij besluit van 8 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oirschot (hierna: het college) [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het gebruik van het bijgebouw met een totale oppervlakte van ± 117,7 m² behorende bij de woning op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], als kantoor/ showroom/ ontwerpruimte van haarden en/of open haarden en als verkoopruimte van aldaar ontworpen en elders vervaardigde haarden.
Bij besluit van 9 december 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2005, verzonden op 15 februari 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 31 mei 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 6 juni 2005 heeft [vergunninghouder] die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2005, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.J.M. van Esch en mr. P.J.M. van Iersel, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] gehoord, vertegenwoordigd door H.E.M. van Rees, gemachtigde.
2.1. De in geding zijnde vrijstelling is verleend op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.2. De betrokken grond is in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Sonnevanck herziening 1990" aangewezen voor "Woondoeleinden", zonder de aanduiding "winkel toegestaan".
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking: een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500m².
Ingevolge de op 25 maart 2003 door het college vastgestelde beleidsregels "artikel 19, derde lid, van de WRO gemeente Oirschot" verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling voor een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom met dien verstande dat:
- de oppervlakte van het gewijzigde gebruik niet meer omvat dan een bruto vloeroppervlak van 500 m²;
- de milieubelasting niet toeneemt;
- voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid;
- de verkeersveiligheid niet in gevaar komt;
- geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de woonomgeving;
- het aantal woningen gelijk blijft;
- er geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte plaatsvindt.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten Der Kinderen vrijstelling te verlenen. Hij stelt hierbij dat het bestemmingsplan, ook ingevolge de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2001, no. 200002888/1, detailhandel ter plaatse niet toestaat en ook in de toekomst niet toe zal staan.
Dit betoog faalt. Appellant miskent, dat het bestemmingsplan de betrokken activiteiten weliswaar niet toestaat, doch dat het verlenen van vrijstelling er juist op is gericht die activiteiten wel mogelijk te maken.
Het beleid van het college om in voorkomende gevallen onder de aangegeven voorwaarden vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen kan niet als onredelijk worden gekenschetst. De door Der Kinderen gevraagde vrijstelling past binnen het door het college gevoerde beleid. In de voorschriften die zijn verbonden aan de verleende vrijstelling is gewaarborgd dat het gebruik van het bijgebouw geen overlast voor de omgeving zal veroorzaken. In dit verband is met name van betekenis dat ingevolge die voorschriften de in het pand aanwezige haarden niet mogen worden gestookt. Het college heeft gezien vorenstaande bij afweging van alle belangen in redelijkheid kunnen besluiten vrijstelling te verlenen. Indien appellant van oordeel is dat niet wordt voldaan aan de in de vrijstelling opgenomen voorwaarden - bijvoorbeeld omdat een of meer kachels worden gebruikt voor andere doeleinden dan de noodzakelijke verwarming van de boven- en benedenruimte - kan hij zich met een verzoek om handhaving tot het college te wenden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005