ECLI:NL:RVS:2005:AU8461

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505053/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toevoeging rechtsbijstand door bureau rechtsbijstandvoorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om een toevoeging voor rechtsbijstand door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden. Het verzoek van de verzoeker, die verblijft in [plaats] ([land]), werd op 10 september 2002 afgewezen. De verzoeker heeft hiertegen administratief beroep aangetekend, maar dit werd door de appellant, de Raad voor Rechtsbijstand, bevestigd met een andere motivering. De rechtbank Leeuwarden heeft op 3 mei 2005 het beroep van de verzoeker gegrond verklaard en de beslissing van de appellant vernietigd. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden zijn aangevuld in brieven van 9 juni en 27 juli 2005.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 29 november 2005. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, was aanwezig, terwijl de verzoeker niet verscheen. De Raad overweegt dat volgens artikel 12, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) rechtsbijstand niet verleend wordt indien het verzoek kennelijk van elke grond is ontbloot. De appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de beslissing op administratief beroep niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat de conclusie van volstrekt ontoereikende gronden niet lichtvaardig kan worden getrokken.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellant niet heeft aangetoond dat de gronden van de verzoeker geen kans van slagen hebben. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 21 december 2005.

Uitspraak

200505053/1.
Datum uitspraak: 21 december 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/438 van de rechtbank Leeuwarden van 3 mei 2005 in het geding tussen:
[verzoeker], verblijvend te [plaats] ([land])
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2002 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: het bureau) een verzoek van [verzoeker] om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2004 heeft appellant het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en met een andere motivering het vermelde verzoek om toevoeging opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 3 mei 2005, verzonden op 4 mei 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op beroep vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 juli 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 september 2005 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, is verschenen. [verzoeker] is met bericht niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het daartoe strekkende verzoek kennelijk van elke grond is ontbloot.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt), wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien het verzoek betrekking heeft op een vordering of verweer waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft.
2.2.    Bij besluit van 30 mei 2001 heeft appellant het door [verzoeker] in administratief beroep bestreden besluit om een toevoeging te weigeren in stand gehouden. Voor de beroepsprocedure tegen dit besluit heeft [verzoeker] een nieuwe toevoeging aangevraagd. Deze toevoegingaanvraag is afgewezen bij het besluit van 10 september 2002. In administratief beroep heeft appellant deze afwijzing bevestigd met als motivering dat [verzoeker] volstrekt ontoereikende gronden heeft verschaft voor de vordering waarop het toevoegingverzoek betrekking heeft.
2.3.    Appellant stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslissing op administratief beroep niet op een deugdelijke motivering rust. Naar de mening van appellant heeft [verzoeker] volstrekt ontoereikende gronden verschaft voor zijn vordering, nu zijn advocaat, mr. R. van Asperen, slechts verwezen heeft naar het bijwonen van een hoorzitting in het kader van een procedure waarvoor een andere toevoeging was verleend.
2.4.    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de conclusie dat sprake is van volstrekt ontoereikende gronden niet licht kan worden getrokken. Dat in dit verband een verderreikende toets moet worden uitgevoerd dan een marginale vindt geen steun in de Wrb en het Brt noch in de toelichtingen daarop. Evenmin zijn in de door appellant aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 20 april 2005, no.
200404081/1, aanknopingspunten te vinden voor een dergelijk standpunt. In die zaak was in tegenstelling tot de onderhavige geen enkele grond aangevoerd terzake van de daar gehanteerde afwijzingsgrond.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat appellant miskend heeft dat [verzoeker] met zijn administratief beroepschrift gronden heeft willen aanvoeren tegen het besluit van appellant van 30 mei 2001, waarin verwezen werd naar een uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2000 in de zaak geregistreerd onder nummer H01.99.0381. De opmerking van mr. R. van Asperen dat door hem een hoorzitting in een andere procedure was bijgewoond, was kennelijk bedoeld om aan te geven dat de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2000, waar het besluit van 30 mei 2001 op steunde, volgens hem niet relevant zou zijn.
2.5.    Het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [verzoeker] een aantal gronden heeft aangevoerd, terwijl [verzoeker] maar één grond heeft aangevoerd welke geen doel treft, slaagt niet omdat [verzoeker] in zijn beroepschrift heeft verzocht eerder ingebrachte feiten, verweren en stellingen als ingelast te beschouwen. De omstandigheid dat appellant deze grond(en) onjuist acht betekent niet dat appellant ook op voorhand heeft aangetoond dat deze vanwege de strekking ervan of vanwege strijdigheid met vaste jurisprudentie geen enkele kans van slagen zullen hebben, zodat de rechtbank terecht tot de slotsom is gekomen dat appellant het bestreden besluit ten onrechte heeft gebaseerd op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb en artikel 3, aanhef en onder b, van het Brt.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005.
176-512.