200501579/1.
Datum uitspraak: 21 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], woonachtig te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten,
verweerder.
Bij besluit van 25 januari 2005, kenmerk WM04-20, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Tech-Wood Nederland B.V." een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor het uitbreiden en wijzigen van de productie van bouwkundige producten gemaakt uit hout/kunststof composiet, gelegen aan de Jutestraat 12 te Rijssen, kadastraal bekend gemeente Rijssen, sectie F, nummer 4756 (ged.). Dit besluit is op 4 februari 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 21 februari 2005, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 maart 2005.
Bij brief van 28 april 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 8 augustus 2005 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door M. Dijkstra en H.G. Pluimers, ambtenaren bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Ter zitting hebben appellanten het beroep voor zover mede ingesteld namens [partij] ingetrokken.
2.3. Appellanten stellen, enkel onder verwijzing naar hun tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen, te vrezen voor geluid-, stof- en geurhinder vanwege het in werking zijn van de inrichting.
2.4. Verweerder betoogt die eventuele hinder door het verbinden van voorschriften aan de vergunning te hebben voorkomen dan wel in voldoende mate te hebben beperkt.
2.5. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de aan de vergunning verbonden voorschriften voldoende waarborgen leveren tegen mogelijke geluid- en geurhinder. Appellanten hebben deze bevinding niet gemotiveerd weerlegd. Ook overigens is niet gebleken dat die bevinding onjuist zou zijn. De Afdeling is dan ook van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor onaanvaardbare geluid- of geurhinder niet behoeft te worden gevreesd. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.6. Het deskundigenbericht vermeldt voorts dat mogelijke hinder door stof verder beperkt kan worden door de opgelegde grenswaarde van 10 mg/m30 in voorschrift 10.29 te vervangen door 5 mg/m30. In reactie op deze bevinding heeft verweerder ter zitting verklaard abusievelijk een minder strenge emissienorm te hebben opgelegd. Nu verweerder zich ter zitting op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gevormd, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
2.7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient, voor zover het betreft de grenswaarde 10 mg/m30 in voorschrift 10.29, te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Omdat tussen partijen overeenstemming bestaat over een verlaging van de in voorschrift 10.29 opgenomen grenswaarde tot 5 mg/m30, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dit voorschrift dienovereenkomstig aan te passen.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten van 25 januari 2005, kenmerk WM04-20, voor zover het betreft in voorschrift 10.29 de grenswaarde van 10 mg/m30;
III. bepaalt dat die grenswaarde 5 mg/m30 bedraagt en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Rijssen-Holten aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Rijssen-Holten aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Heijde
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005