200506052/1.
Datum uitspraak: 21 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1615 van de rechtbank Breda van 31 mei 2005 in het geding tussen:
de burgemeester van Woensdrecht.
Bij besluit van 1 april 2004 heeft de burgemeester van Woensdrecht (hierna: de burgemeester) geweigerd de aan appellanten verleende exploitatievergunning voor de exploitatie van het horecabedrijf in het perceel [locatie] te [plaats] te wijzigen.
Bij besluit van 2 juli 2004 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 september 2005 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. G.L.M. Teeuwen, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de burgemeester, vertegenwoordigd door E.M. van Mourik-Haenraets en L.P.M. Hoendervangers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2000 (hierna: de APV) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het derde lid kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
Ingevolge het vierde lid houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning waaraan het woonmilieu reeds blootstaat, of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.
2.2. Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester in redelijkheid de vergunning heeft kunnen weigeren voor de exploitatie van een terras in de aan de achterzijde van het perceel gelegen achtertuin. Volgens appellanten heeft de rechtbank miskend dat het terras niet in een woongebied ligt. In dit verband voeren appellanten aan dat het perceel is gelegen in het centrumgebied, waarin volgens het Horecabeleidsplan Woensdrecht horeca is toegestaan en dat rondom het terras met name detailhandelszaken zijn gevestigd. Voorts heeft de burgemeester volgens appellanten onvoldoende onderzocht of van het terras onaanvaardbare overlast kan worden verwacht en of aan de voorzijde van de woonpanden inderdaad sprake is van aantasting van het leefmilieu, zoals de burgemeester stelt. Derhalve heeft de rechtbank, aldus appellanten, ten onrechte overwogen dat voldoende aannemelijk is dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het terras op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het terras.
2.3. Dit betoog faalt. Gelet op de omstandigheid dat zich rondom en in de directe omgeving van het door appellanten beoogde terras 21 woningen bevinden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het terras zich in een woongebied zal gaan bevinden. Dat zich rondom het terras ook detailhandelszaken bevinden, maakt dit niet anders. De stelling dat in de aan de Antwerpsestraatweg gelegen panden horeca is toegestaan, kan evenmin tot het oordeel leiden dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester het terras had moeten toestaan, aangezien het terras zich niet in, maar achter het pand zal gaan bevinden. Mede gelet op de drukte waaraan de bewoners ter plaatse reeds bloot staan doordat in de Antwerpsestraat diverse horecagelegenheden en detailhandelszaken zijn gevestigd die nagenoeg elke dag van het jaar zijn geopend, heeft de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de rust en vrijheid aan de achterzijde van de panden waarin wordt gewoond, moet worden gewaarborgd en dat om die reden, alsmede gelet op de verwachte geluidsoverlast van de terrasbezoekers en de rook van de daarop geplaatste barbecue, moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het terras op ontoelaatbare wijze nadelig zal worden beïnvloed door de aanwezigheid van het terras. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen het ter zake door de wijkagent uitgebrachte advies, kan niet staande worden gehouden dat verdergaand onderzoek noodzakelijk was.
De Afdeling is, gelet op het vorenstaande, met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester in het kader van artikel 2.3.1.2, derde en vierde lid, van de APV in redelijkheid het besluit van 2 juli 2004 heeft kunnen nemen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005