ECLI:NL:RVS:2005:AU8438

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502163/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • J.G.C. Wiebenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zegersloot 2004 en goedkeuring door de provincie Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Zegersloot 2004" door de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn, dat op 1 juli 2004 is vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft op 1 februari 2005 goedkeuring verleend aan dit plan, maar appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn beroep ingediend op 3 maart 2005, en appellant sub 2 op 1 april 2005. De Raad van State heeft de zaak op 2 december 2005 behandeld. De appellanten betogen dat de publicaties van het ontwerp-plan misleidend zijn en dat de goedkeuring van het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen, maar dat de goedkeuring van het plan niet in strijd mag zijn met het recht. De Afdeling heeft vastgesteld dat de gemeenteraad niet voldoende rekening heeft gehouden met het archeologische belang en heeft goedkeuring onthouden aan bepaalde delen van het plan. De Afdeling heeft het beroep van appellant sub 2 gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van het college van gedeputeerde staten vernietigd voor het plandeel met de bestemming "Dagrecreatie" en de aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid begraafplaats". Voor het overige zijn de beroepen ongegrond verklaard.

Uitspraak

200502163/1.
Datum uitspraak: 21 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn, het bestemmingsplan "Zegersloot 2004" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 februari 2005, kenmerk DRM/ARB/04/7413A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 3 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2005, en appellant sub 2 bij brief van 1 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
[Belanghebbenden] hebben te kennen gegeven als partij deel te willen nemen aan het geding. Zij zijn daartoe op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld. Zij hebben bij brief van 10 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2005, een schriftuur ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht, gedateerd 21 juli 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van
[appellant sub 1]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2005, waar appellant sub 1, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H. Kats, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Alphen aan den Rijn, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. Begheyn en drs. P.A.W. Commissaris, ambtenaren van de gemeente. Appellant sub 2 is niet verschenen.
2.    Overwegingen
Overgangsoverweging
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Procedurele aspecten
2.3.    [appellant sub 1] betoogt dat in de publicaties van het ontwerp-plan ten onrechte is vermeld dat zienswijzen dienen te worden gericht aan het college van burgemeester en wethouders. Voorts stelt hij dat deze publicaties misleidend zijn wat betreft de inhoud van het plan, aangezien daarin ten onrechte is vermeld dat het plan een conserverend karakter heeft, terwijl het de bouw van grote gebouwen en de aanleg van een weg mogelijk maakt. [appellant sub 1] voert aan dat de publicatie van het goedkeuringsbesluit te laat heeft plaatsgevonden. Hij stelt verder dat het bestreden besluit ten onrechte niet door alle of een meerderheid van de gedeputeerden is ondertekend. Tenslotte hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bezwaar gemaakt tegen de wijze waarop verweerder de door hen ingediende bedenkingen heeft behandeld.
2.3.1.     De publicaties inzake het ontwerp-plan vermelden dat een ieder zienswijzen kan indienen bij het college van burgemeester en wethouders, terwijl uit artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening volgt dat zienswijzen binnen de daartoe gestelde termijn bij de gemeenteraad dienen te worden ingediend. De publicaties inzake het vastgestelde plan vermelden dat zij die hun zienswijzen bij de gemeenteraad kenbaar hebben gemaakt binnen de daartoe gestelde termijn bij het college van gedeputeerde staten bedenkingen kunnen indienen. Gelet op de tekst van de publicaties van het ontwerp-plan zou dit tot gevolg kunnen hebben dat bij degenen die overeenkomstig laatstgenoemde publicaties hun zienswijzen bij het college van burgemeester en wethouders hebben ingediend verwarring ontstaat omtrent het kunnen indienen van bedenkingen bij verweerder. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij brief van 18 augustus 2004 de indieners van zienswijzen op de hoogte gesteld van de onjuistheid in de publicaties inzake het ontwerp-plan en heeft voor deze groep reclamanten een nieuwe termijn gesteld voor het indienen van bedenkingen. Gesteld, noch gebleken is dat [appellant sub 1] en/of anderen door deze handelwijze in hun processuele belangen zijn geschaad.
2.3.2.    Uit artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht, volgt, voor zover hier van belang, dat bij de publicatie van het ontwerp-plan kan worden volstaan met het vermelden van de zakelijke inhoud van dat plan. De publicaties van het ontwerp-plan vermelden met betrekking tot de inhoud van het plan het volgende: "In het bestemmingsplan zijn meerdere initiatieven opgenomen om te komen tot de versterking van de recreatieve functie van het gebied. Overigens heeft het plan met name een conserverend karakter". De Afdeling overweegt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat met deze zinsneden de zakelijke inhoud van het plan onvoldoende duidelijk is weergegeven. De Afdeling neemt hierbij mede in aanmerking dat niet is vereist dat in de kennisgeving alle activiteiten en bouwmogelijkheden die een plan toelaat, worden vermeld.
2.3.3.    Het bezwaar van [appellant sub 1] met betrekking tot de publicatie van het bestreden besluit heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Daarom kan de mogelijke onregelmatigheid, daar gelaten of deze heeft plaatsgevonden, geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.3.4.    Voor zover [appellant sub 1] stelt dat het bestreden besluit ten onrechte niet door alle of een meerderheid van de gedeputeerden is ondertekend, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 74 van de Provinciewet de stukken die van het college van gedeputeerde staten uitgaan door de commissaris worden ondertekend. Ingevolge artikel 102 van deze wet worden die stukken door de secretaris medeondertekend. Niet is gebleken dat het bestreden besluit in zoverre niet aan de door de Provinciewet gestelde eisen voldoet.
2.3.5.    Voor zover appellanten bezwaar maken tegen de wijze waarop verweerder de door hen ingediende bedenkingen heeft behandeld, overweegt de Afdeling dat artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht zich er niet tegen verzet dat verweerder de bezwaren samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een bedenking afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.3.6.    Gelet op het vorenstaande treffen de beroepsgronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] met betrekking tot procedurele aspecten geen doel.
Het standpunt van appellanten
2.4.    [appellant sub 1] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voor zover dit een uitbreiding van het aantal horecavoorzieningen in het plangebied mogelijk maakt. Appellant betoogt dat de noodzaak voor deze voorzieningen niet is aangetoond. Voorts meent hij dat deze afbreuk zullen doen aan de flora en fauna in het plangebied.
[appellant sub 1] stelt voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voor zover dit de aanleg van een nieuwe autoweg in het zuidelijke deel van het plangebied mogelijk maakt.
2.5.    [appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Horeca" en de nadere aanduiding "pannenkoekenhuis annex milieueducatief centrum (ph)". Appellant heeft bezwaren tegen de toegestane bouwhoogte van 10 meter en vreest voorts dat het aantal verkeersbewegingen op de Burgemeester Bruins Slotsingel, evenals de parkeerdruk, door de komst van het pannenkoekenhuis zal toenemen.
Appellant stelt verder dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voor zover dit een uitbreiding van de Oosterbegraafplaats (hierna: de begraafplaats) in oostelijke richting mogelijk maakt. Hij voert daartoe aan dat deze uitbreiding botst met de recreatieve functie van het omliggende gebied, alsmede ten koste zal gaan van de doorgaande fiets- en wandelroute rond de Zegerplas, het zogenoemde 'rondje Zegerplas', en voorts van de sociale veiligheid ter plaatse.
Tenslotte stelt appellant dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voor zover daarin is geregeld dat een gedeelte van de Burgemeester Bruins Slotsingel wordt ingericht als 30 km/h zone.
Het bestreden besluit
2.6.    Verweerder heeft het plan gedeeltelijk in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en hieraan in zoverre goedkeuring onthouden. Hij heeft daartoe overwogen dat de gemeenteraad het archeologische belang niet volledig heeft gewaarborgd in het plan. Gelet hierop heeft verweerder goedkeuring onthouden aan de rood omlijnde delen op de plankaart te weten het plandeel ten zuidwesten van de Zegerplas met onder meer de bestemmingen "Dagrecreatie", "Verblijfsdoeleinden", "Begraafplaats" en "Horeca", alsmede - ten noordoosten van de Zegerplas - het plandeel met de dubbelbestemming archeologisch waardevol gebied. Voorts heeft hij om die reden goedkeuring onthouden aan artikel 21, tweede lid, onder d, en artikel 24, vierde lid, van de planvoorschriften. Verweerder heeft verder overwogen dat in artikel 24, derde lid, van de planvoorschriften weliswaar een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van "Natuur" is opgenomen, maar dat de bestemming "Natuur" met doeleindenomschrijving en criteria in het plan ontbreekt. Gelet hierop heeft verweerder goedkeuring onthouden aan artikel 24, derde lid, van de planvoorschriften. Tenslotte heeft verweerder ter waarborging van het waterbelang goedkeuring onthouden aan onderdelen van artikel 12 van de planvoorschriften.
Voor het overige heeft verweerder het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en hieraan goedkeuring verleend.
Vaststelling van de feiten
2.7.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1.    Het plangebied bestaat uit de Zegerplas en de rondom deze plas gelegen recreatiegebieden. De oostgrens van het plangebied wordt gevormd door het Aarkanaal. Aan de westzijde wordt het gebied begrensd door de woongebieden van Alphen aan den Rijn en een fietspad door de polder "Vierambacht". In het noorden vormt de gemeentegrens de plangrens. Het Zegerslootgebied is onder te verdelen in Zegersloot-Zuid, ten zuiden en westen van de plas, en Zegersloot-Noord, ten noorden en noordoosten van de plas.
2.7.2.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Horeca" aangewezen gronden bestemd voor horecabedrijven, en ter plaatse van de aanduiding "pannenkoekenhuis (ph)" in het bijzonder voor een pannenkoekenhuis annex milieu-educatiecentrum (hierna: het pannenkoekenhuis). Ingevolge artikel 9, derde lid, aanhef en onder b, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan voor het betreffende bestemmingsvlak is aangegeven op de plankaart. Op de plankaart is bij het bestemmingsvlak waarop het pannenkoekenhuis is voorzien een maximale bouwhoogte van 10 meter en een maximale goothoogte van 4 meter aangegeven. Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder c, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, indien noodzakelijk, vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het plan ten aanzien van het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%. De maximale oppervlakte van de bebouwing is blijkens de aanduiding op de plankaart 250 m2.
Op een afstand van ongeveer 35 meter van het onderhavige plandeel staat het cafetaria Amigo met een maximale goothoogte van 5 meter. De kinderboerderij en de bijbehorende hooiberg die op 30 meter afstand staan, op gronden met de bestemming "Dagrecreatie", mogen volgens artikel 6, derde lid, onder a, van de planvoorschriften en de bijbehorende aanduiding op de plankaart een goothoogte van 5 meter hebben. De maximale bouwhoogte voor bouwwerken op deze gronden is niet aangeduid op de plankaart. De bestaande bouwhoogte van de kinderboerderij en de hooiberg is volgens het deskundigenbericht ongeveer 8 meter. De maximale bouw- en goothoogte van het Chinese restaurant, dat op een afstand van ongeveer 80 meter staat, bedraagt respectievelijk 10 en 8 meter.
2.7.3.     Blijkens de stukken, waaronder het deskundigenbericht, is het pannenkoekenhuis voorzien in Zegersloot-Noord op de plek van een bestaand amfitheater. Dit amfitheater bestaat uit een podium en een tribune van gemaaid grasland. Van spontane begroeiing is op deze plek nauwelijks sprake. Ook het overige grasland in de omgeving van de gronden waarop het pannenkoekenhuis is voorzien, wordt regelmatig onderhouden en gemaaid, dan wel begraasd. Ten noorden en noordwesten van het amfitheater ligt een midgetgolfterrein. Dit terrein is van het amfitheater gescheiden door een houtwal. De komst van het pannenkoekenhuis heeft geen gevolgen voor de houtwal. Uit veldonderzoek naar de aanwezige natuurwaarden, verricht door Bureau Waardenburg b.v., is gebleken dat op de plek waar het pannenkoekenhuis is voorzien geen planten- en/of diersoorten voorkomen, waarvoor ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is vereist.
Op tenminste 100 meter afstand van de plek waar het pannenkoekenhuis is voorzien ligt het heempark, een omheind gebied, onderhouden door middel van ecologisch beheer, dat zich kenmerkt door bosgebieden, afgewisseld met open ruige grasvelden. De natuurwaarden van het heempark zijn in vergelijking met de overige delen van het plangebied relatief hoog, aldus de plantoelichting.
2.7.4.    Nabij de oever van de Zegerplas ten zuiden van het dagstrand voorziet het plan in een nieuwe horecavoorziening. Voor de invulling van deze bestemming bestaan nog geen concrete plannen, aldus de gemeenteraad. De desbetreffende gronden zijn ten dele verhard en thans in gebruik als parkeerplaats voor de dagcamping en het dagstrand. Volgens het deskundigenbericht zijn ter plaatse nauwelijks natuurwaarden aanwezig.
2.7.5.    In het gemeentelijke rapport "Stadspeiling 2000", opgesteld in juli 2001, zijn de resultaten neergelegd van een onderzoek naar de mening van de inwoners van Alphen aan den Rijn over diverse onderwerpen. Blijkens dit rapport heeft ongeveer 30% van de respondenten aangegeven behoefte te hebben aan meer horecavoorzieningen.
2.7.6.    De weg De Bijlen ligt in Zegersloot-Zuid. Aan deze weg is de bestemming "Verblijfsdoeleinden" toegekend. De Bijlen wordt grotendeels geflankeerd door gronden met de bestemmingen "Begraafplaats", "Groen" en "Dagrecreatie". In artikel 24, vijfde lid, van de planvoorschriften is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders bevoegd is overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening onder bepaalde voorwaarden (een deel van) de gronden met de bestemming "Dagrecreatie", gelegen binnen de nadere aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid verblijfsdoeleinden" te wijzigen in de bestemming "Verblijfsdoeleinden". De gemeenteraad heeft beoogd met deze wijzigingsbevoegdheid omlegging van De Bijlen mogelijk te maken. Hij acht omlegging noodzakelijk voor de samenvoeging van de dagcamping en het dagstrand, ten behoeve van de ontsluiting van twee voorziene recreatieve voorzieningen en teneinde uitbreiding van de begraafplaats in zuidelijke richting mogelijk te maken.
2.7.7.    In Zegersloot-Zuid ligt voorts het plandeel met de bestemming "Begraafplaats". De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor een begraafplaats en een crematorium met de bijbehorende bouwwerken en voorzieningen. Tussen de plas en de begraafplaats bevindt zich een oeverstrook van ongeveer 50 meter breed en 200 meter lang. Ten noorden hiervan, tot aan de Kromme Aar, heeft de strook een breedte van ongeveer 10 meter en een lengte van 100 meter. In de strook liggen evenwijdig aan de plas twee voetpaden, die halverwege samengaan in één pad. Aan de oeverstrook is de bestemming "Dagrecreatie" toegekend. De gronden ten zuiden van de begraafplaats hebben de bestemmingen "Verblijfsdoeleinden", "Groen" en "Dagrecreatie". In het plan is door middel van een wijzigingsbevoegdheid een uitbreiding van de begraafplaats mogelijk gemaakt in oostelijke en zuidelijke richting. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd met toepassing van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening onder bepaalde voorwaarden (een deel van) de gronden met de bestemmingen "Dagrecreatie" en "Verblijfsdoeleinden", gelegen binnen de nadere aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid begraafplaats" te wijzigen in de bestemming "Begraafplaats".
2.7.8.    De Burgemeester Bruins Slotsingel ontsluit Zegersloot-Noord naar de wijk Ridderveld ten noorden van het plangebied. Aan de oostzijde van het plangebied sluit de weg aan op de Westkanaalweg. Aan de Burgemeester Bruins Slotsingel is de bestemming "Verblijfsdoeleinden" toegekend. Gronden met die bestemming zijn ingevolge artikel 19, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften onder meer bestemd voor verkeersvoorzieningen waaronder onder meer rijbanen, parkeervoorzieningen, voetpaden en fietspaden; een en ander hoofdzakelijk gericht op de verblijfsfunctie. Volgens de plantoelichting heeft de weg voldoende verkeers- en omgevingscapaciteit en zijn voor de beoogde intensivering van het recreatief gebruik van Zegersloot-Noord geen aanvullende verkeersvoorzieningen aan deze weg noodzakelijk.
In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan, bestaande uit een structuurvisie en een actieplan, door de gemeenteraad vastgesteld in respectievelijk december 2000 en november 2003, is bepaald dat de Burgemeester Bruins Slotsingel vanaf de rotonde ter hoogte van de Veldbloemweg tot aan de Westkanaalweg zal worden ingericht als 30 km/h-zone.
Het oordeel van de Afdeling
2.8.    Door de onthouding van goedkeuring aan het gehele plandeel ten zuidwesten van de Zegerplas met onder meer de bestemmingen "Dagrecreatie", "Verblijfsdoeleinden", "Begraafplaats" en "Horeca", waartegen enkele van de bezwaren van appellanten zijn gericht, is in zoverre aan de bezwaren van appellanten tegemoetgekomen. In verband met de verplichting van de gemeenteraad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, kan echter niet slechts deze onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in deze procedure ter beoordeling staan.
De Afdeling vat het beroep van appellanten, voor zover dit zich richt tegen onderdelen van het plandeel waaraan goedkeuring is onthouden, daarom aldus op dat zij zich er tegen verzetten dat aan de onthouding van goedkeuring uitsluitend de in het bestreden besluit genoemde overwegingen ten grondslag zijn gelegd.
2.9.    De Afdeling ziet, mede gelet op het deskundigenbericht, geen aanleiding om te oordelen dat de in het plan voorziene uitbreiding van horecavoorzieningen zal leiden tot een aantasting van natuurwaarden in het plangebied, zoals aangevoerd door [appellant sub 1]. Zij neemt hierbij mede in aanmerking dat door het intensieve beheer en onderhoud van het als recreatiegebied ingerichte terrein slechts sprake is van geringe natuurwaarden. Het onderzoek van Bureau Waardenburg b.v. leidt voorts tot de conclusie dat op de plek waar het pannenkoekenhuis is voorzien geen planten- en/of diersoorten voorkomen, waarvoor een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is vereist. Niet gebleken is dat deze conclusie onjuist is. Gelet op de afstand tot het heempark is voorts niet aannemelijk te achten dat de bouw van het pannenkoekenhuis de natuurwaarden van dit park negatief zal beïnvloeden.
Ten aanzien van de beoogde horecavoorziening ten zuiden van de Zegerplas neemt de Afdeling mede in aanmerking dat uit het deskundigenbericht blijkt dat deze is voorzien op een plek die eveneens weinig natuurwaarden kent.
2.10.    Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat geen behoefte bestaat aan uitbreiding van het aantal horecavoorzieningen in het plangebied overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad aan het plan onder meer het gemeentelijke rapport "Stadspeiling 2000" ten grondslag heeft gelegd. Daaruit blijkt dat bij een aanzienlijk gedeelte van de inwoners van Alphen aan den Rijn behoefte bestaat aan meer horecavoorzieningen in de gemeente. Niet gebleken is dat deze conclusie onjuist is. Verweerder heeft zich voorts in navolging van de gemeenteraad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene horecavoorzieningen passen binnen het karakter van het recreatiegebied in de stadsrandzone.
2.11.    Ten aanzien van de bezwaren van [appellant sub 2] tegen het voorziene pannenkoekenhuis overweegt de Afdeling dat verweerder, gelet op het karakter van de omgeving, de ruimte binnen het bestemmingsvlak, de hoge opgaande beplanting die een goede inpassing van nieuwe bebouwing mogelijk maken, alsmede gezien de afstand ten opzichte van de reeds aanwezige bebouwing en de hoogte daarvan, in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de maximale afmetingen zoals die in het plan zijn geregeld. De Afdeling ziet voorts, mede gelet op het deskundigenbericht, geen aanleiding om te oordelen dat de verwachte verkeersaantrekkende werking van het pannenkoekenhuis verweerder in redelijkheid aanleiding had moeten geven goedkeuring aan dit plandeel te onthouden. Zij neemt hierbij in aanmerking dat uit onderzoek is gebleken dat de verkeersintensiteit en de parkeerdruk op de Burgemeester Bruins Slotsingel weliswaar enigszins toe zal nemen, doch dat deze weg, gezien de daaraan toegekende bestemming, hierop is berekend.
2.12.    De bezwaren van [appellant sub 2] ten aanzien van de inrichting van de Burgemeester Bruins Slotsingel als 30 km/h-zone behoeven in deze procedure geen bespreking. Het veranderen van de maximaal toegestane snelheid betreft immers een verkeerskundige maatregel, gebaseerd op het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan, welke geen regeling vindt in het bestemmingsplan.
2.13.    Voor zover [appellant sub 1] heeft gesteld dat het plan ten onrechte de aanleg van een nieuwe autoweg ten zuiden van de Zegerplas mogelijk maakt, overweegt de Afdeling dat het plan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om op de plankaart nader aangeduide gronden met de bestemming "Dagrecreatie" te wijzigen in de bestemming "Verblijfsdoeleinden". Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de gemeenteraad deze wijzigingsbevoegdheid in het plan heeft opgenomen met de bedoeling omlegging van het tracé van De Bijlen in zuidelijke richting mogelijk te maken. Voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is in het plan niet als voorwaarde gesteld dat deze alleen mag worden gebruikt voor omlegging van De Bijlen. Gelet op de aanleiding voor opneming van de wijzigingsbevoegdheid in het plan - te weten: uitbreiding van de begraafplaats in zuidelijke richting, samenvoeging van de dagcamping en het dagstrand en ontsluiting van voorziene recreatieve voorzieningen -, acht de Afdeling echter voldoende aannemelijk dat de wijzigingsbevoegdheid daarvoor zal worden gebruikt. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid kunnen instemmen met opneming van deze wijzigingsbevoegdheid in het plan.
2.14.    Ten aanzien van de uitbreiding van de begraafplaats in oostelijke richting, waarop het beroep van [appellant sub 2] mede betrekking heeft, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich daartegen geen ernstige bezwaren van planologische aard verzetten. Hij heeft hierbij in redelijkheid betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat de situering van de begraafplaats in het intensief gebruikte recreatiegebied reeds een gegeven is. Hij heeft voorts, mede gelet op de noodzaak daartoe, bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij de mogelijkheid op korte termijn een uitbreiding van de begraafplaats te kunnen realiseren dan aan het belang dat is gediend bij het behoud van een oeverstrook van ongeveer 50 meter breed tussen de begraafplaats en de plas. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat versmalling van de strook zal leiden tot sociale onveiligheid.
Verweerder heeft echter miskend dat het plan thans mogelijk maakt dat de gehele strook ten oosten van de begraafplaats wordt gewijzigd in de bestemming "Begraafplaats", aangezien de wijzigingsbevoegdheid op de gehele strook betrekking heeft. Dit kan tot gevolg hebben dat de doorgaande fiets- en wandelroute rond de Zegerplas wordt doorbroken. De omstandigheid dat uit de plantoelichting blijkt dat de gemeenteraad de intentie heeft het rondje Zegerplas te behouden, kan hieraan niet afdoen. De plantoelichting maakt immers geen onderdeel uit van het plan zodat daaraan geen bindende betekenis kan worden toegekend. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder aan zijn besluit tot onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Dagrecreatie" en de aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid begraafplaats" met betrekking tot de strook ten oosten van de begraafplaats ten onrechte uitsluitend de in het bestreden besluit genoemde overwegingen ten grondslag heeft gelegd. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.15.    Voor het overige is de Afdeling, gelet op vorenstaande overwegingen, van oordeel dat verweerder in redelijkheid de motivering ten grondslag heeft kunnen leggen aan zijn besluit tot gedeeltelijke onthouding van goedkeuring, als hij heeft gedaan. Hij heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voor het overige niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht in zoverre goedkeuring heeft verleend aan het plan.
De beroepen zijn in zoverre ongegrond.
2.16.    Ten aanzien van [appellant sub 2] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 1 februari 2005, kenmerk DRM/ARB/04/7413A, wat betreft het plandeel met de bestemming "Dagrecreatie" en de aanduiding "grens wijzigingsbevoegdheid begraafplaats" betrekking hebbend op de strook ten oosten van de begraafplaats;
III.    verklaart de beroepen van [appellant sub 2], voor het overige, en [appellant sub 1] ongegrond;
IV.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto    w.g. Hanrath
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005
392.