ECLI:NL:RVS:2005:AU8436

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200500343/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • K. Brink
  • P.C.E. van Wijmen
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot verlening van een revisievergunning voor een pluimveebedrijf

Op 14 december 2004 verleende het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe een revisievergunning voor een pluimveebedrijf met bijbehorende mestopslag. Dit besluit werd op 17 december 2004 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten op 24 januari 2005 beroep ingesteld, waarbij zij hun gronden aanvulden op 21 februari 2005. De zaak werd ter zitting behandeld op 1 augustus 2005, waar de appellanten vertegenwoordigd werden door mr. V. Wösten en de verweerder door ing. G.W. Kosse-Tuin. Ook de vergunninghouder was aanwezig, vertegenwoordigd door S. van Westreenen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de Wet milieubeheer. De appellanten betoogden dat de vergunning was verleend zonder te beoordelen of een milieu-effectrapport nodig was, aangezien de drempelwaarde van 45.000 hennen werd overschreden. De Afdeling stelde vast dat de wijzigingen in de stallen zodanig ingrijpend waren dat er sprake was van de oprichting van een nieuwe installatie, wat een milieu-effectrapport vereiste.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college van burgemeester en wethouders. Tevens werd de gemeente Olst-Wijhe veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het griffierecht aan de appellanten. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 21 december 2005.

Uitspraak

200500343/1.
Datum uitspraak: 21 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2004 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een pluimveebedrijf met bijbehorende mestopslag op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 17 december 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 februari 2005.
Bij brief van 24 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G.W. Kosse-Tuin, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door S. van Westreenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Bij wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), in werking getreden op 1 december 2005, is de Wet milieubeheer gewijzigd. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet.
2.2.    Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het houden van 52.800 leghennen in volièrehuisvesting en een droogtunnel.
2.3.    Appellanten betogen dat verweerder een beslissing op de aanvraag heeft genomen zonder te beoordelen of een milieu-effectrapport dient te worden opgesteld. Zij zijn van mening dat verweerder deze beoordeling had moeten maken, nu er sprake is van een nieuwe installatie als bedoeld in het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: het Besluit) en de in het Besluit opgenomen drempelwaarde van 45.000 hennen wordt overschreden.
2.3.1.    Ingevolge artikel 7.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen, ten aanzien waarvan het bevoegde gezag krachtens artikel 7.8b en 7.8d moet bepalen of voor die activiteit, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder zij wordt ondernomen, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.
In onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit is in categorie 14 - voorzover van belang - als activiteit onder meer aangewezen de oprichting of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het fokken, mesten of houden van hennen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan 45.000 plaatsen voor hennen.
Ingevolge onderdeel A, onder 2, van de bijlage behorende bij het Besluit wordt daarin onder oprichting van een inrichting mede verstaan: een uitbreiding van een inrichting door de oprichting van een nieuwe installatie.
Ingevolge artikel 7.27, derde lid, van de Wet milieubeheer neemt het bevoegd gezag een beslissing omtrent een activiteit die in een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 7.4 is aangewezen en ten aanzien waarvan geen provinciale verordening krachtens artikel 7.6, eerste lid, van toepassing is, niet dan nadat toepassing is gegeven aan de artikelen 7.8a tot en met 7.8d.
2.3.2.    Uit de stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat het stalsysteem van de drie in de inrichting aanwezige stallen in verband met het omzetten van een opfokbedrijf naar een scharrelbedrijf ingrijpend worden gewijzigd. De bestaande mestbandbatterijhuisvesting wordt vervangen door volièrehuisvesting, met in stal B een uitloopmogelijkheid naar een wintergarden en een droogtunnel. Als gevolg hiervan neemt de ammoniakemissie toe van 2.419 kg in de eerder vergunde situatie naar 5.047,5 kg in de bij het bestreden besluit vergunde situatie.
Deze wijzigingen zijn zodanig ingrijpend dat sprake is van oprichting van een nieuwe installatie die moet worden aangemerkt als oprichting in de zin van onderdeel A, onder 2 van de bijlage behorende bij het Besluit. Gelet hierop en nu het aantal blijkens de aanvraag in de stallen te houden leghennen de drempelwaarde zoals opgenomen in categorie 14 van onderdeel D van de bijlage bijhorende bij het Besluit overschrijdt, heeft verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit ten onrechte niet beoordeeld of een milieu-effectrapport moet worden gemaakt. Nu dit niet is geschied, is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7.27, derde lid, van de Wet milieubeheer.
2.4.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen verdere bespreking.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe van 14 december 2004;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Olst-Wijhe aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Olst-Wijhe aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en mr. P.C.E. van Wijmen en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Van Hardeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005
374.