200508477/1.
Datum uitspraak: 12 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats], gemeente Son en Breugel,
het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel,
verweerder.
Bij besluit van 8 september 2005, kenmerk 05.0017014, heeft verweerder het verzoek van verzoekers van 5 september 2005 om vóór 10 september 2005 bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van jongerencentrum de Oase op het perceel Dommelstraat 10a te Son afgewezen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Bij brief van 5 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 november 2005, waar verzoekers bijgestaan door mr. R. Keuken, advocaat te Waalre, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J. Koopman en ing. G.J. Koops, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord jongerencentrum de Oase, vertegenwoordigd door [gemachtigden]
2.1. Verzoekers hebben betoogd dat hun verzoek van 5 september 2005 ten onrechte is afgewezen.
2.2. Verweerder heeft het verzoek van verzoekers van 5 september 2005 afgewezen, omdat het naar zijn oordeel onmogelijk is om zoals in het verzoek is gevraagd vóór 10 september 2005 bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen. In dit verband heeft verweerder gewezen op de omstandigheid dat voordat een handhavingsbeschikking kan worden genomen het jongerencentrum in de gelegenheid moet worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
2.3. Op grond van artikel 18.16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer wordt de beschikking op een overeenkomstig artikel 18.14, eerste lid, gedaan verzoek (om handhaving) zo spoedig mogelijk gegeven doch uiterlijk vier weken na de datum waarop het verzoek is ontvangen. Duidelijk is dat verweerder aan het verzoek van verzoekers van 5 september 2005, dat bij hem voor ontvangst is geregistreerd op 6 september 2005, om vóór 10 september 2005 bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen in dit geval slechts uitvoering kon geven zonder toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter overweegt dat verweerder op grond van artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht de toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 achterwege kon laten voor zover de vereiste spoed zich daartegen verzette. Verder kon verweerder mogelijkerwijs toepassing geven aan artikel 5:24, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat deze mogelijkheden zijn overwogen.
In het bestreden besluit wordt er op gewezen dat tijdens de openstelling van het jongerencentrum regelmatig door gemeentelijke bijzondere opsporingsambtenaren wordt gecontroleerd en dat tijdens een recent festival geluidmetingen zijn uitgevoerd waarbij geen overtredingen zijn geconstateerd. Tevens wordt gewezen op het voornemen om ook tijdens het evenement van 10 september 2005 geluidmetingen te verrichten en om aanvullende geluidmetingen uit te voeren. Hiermee wordt de indruk gewekt dat er voor verweerder geen aanleiding zou bestaan om handhavend op te treden. Naar het oordeel van de Voorzitter doet verweerder met genoemde overwegingen in het bestreden besluit geen recht aan het akoestisch rapport van K&M akoestisch adviseurs van 14 juni 2005 waaruit volgt dat de voor het jongerencentrum geldende geluidgrenswaarden in aanzienlijke mate worden overschreden en dat ingrijpende maatregelen nodig zijn om de geluidhinder terug te dringen. Overigens volgt dit eveneens uit de akoestische rapporten van K&M akoestisch adviseurs van 14 september 2005 en 12 oktober 2005.
Gezien het vorenstaande kan de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende voorbereiding niet zorgvuldig, en de daarin neergelegde motivering niet toereikend worden geacht. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel van 8 september 2005, kenmerk 05.0017014, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Son en Breugel aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Son en Breugel aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Jansen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2005