200501272/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [naam bedrijf], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. WRO 03/1554 van de rechtbank Alkmaar van 31 december 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Andijk.
Bij besluit van 29 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Andijk (hierna: het college) aan Scholtens Projecten B.V. vrijstelling verleend van het bestemmingsplan voor het gebruik van de Buurtjeskerk op het perceel het Buurtje 4-5 als restaurant.
Bij afzonderlijk besluit van 29 april 2003 heeft het college eveneens aan Scholtens Projecten B.V. vrijstelling en aanlegvergunning verleend voor het gebruik van het perceel, kadastraal bekend gemeente Andijk, sectie K, nummer 1578, plaatselijk bekend Buurtjespad, als tuin, erf en terras bij een restaurant.
Bij besluit van 16 oktober 2003 heeft het college het door appellant tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 april 2004 heeft het college het besluit van 16 oktober 2003 ingetrokken en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 31 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en het verzoek om een veroordeling tot schadevergoeding met toepassing van artikel 8:73 van de Awb afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2005, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, en H. van den Doel, wethouder, is verschenen. Appellant is met bericht niet verschenen.
2.1. Het college heeft in zijn verweerschrift van 11 april 2005 gesteld dat de rechtbank de beslissing op bezwaar van 21 april 2004 ten onrechte heeft vernietigd op de grond dat het college het bezwaar van appellant ten onrechte alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep is niet gericht tegen dit onderdeel van de aangevallen uitspraak. De Afdeling ziet, ambtshalve toetsend, geen aanleiding voor de conclusie dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het belang van appellant, die exploitant is van [naam bedrijf], gelegen in de nabijheid van de Buurtjeskerk, rechtstreeks bij de besluiten tot verlening van vrijstelling is betrokken.
2.2. Naar aanleiding van door derden ingediende bezwaren tegen de vrijstellingsbesluiten van 29 april 2003 heeft het college die besluiten, met inbegrip van de verleende aanlegvergunning voor het terras, herroepen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant niettemin belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijstellingsbesluiten, omdat niet kan worden uitgesloten dat appellant, zoals hij heeft gesteld, als gevolg van de vrijstellingsbesluiten schade heeft geleden in de vorm van omzetverlies.
2.3. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, kan de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
Ingevolge het tweede lid, bepaalt de rechtbank in haar uitspraak, indien zij de omvang van de schadevergoeding bij haar uitspraak niet of niet volledig kan vaststellen, dat ter voorbereiding van een nadere uitspraak daarover het onderzoek wordt heropend. De rechtbank bepaalt daarbij op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor de heropening van het onderzoek op grond van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb, ter vaststelling van de omvang van de mogelijk geleden schade.
Dat betoog slaagt. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de schade niet veroorzaakt kan zijn door de verleende vrijstellingsbesluiten. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het gebruik van het pand als restaurant reeds is toegestaan op basis van de bij besluit van 28 maart 2002 verleende en in rechte onaantastbare bouwvergunning. Blijkens onder meer de bewoordingen van dat besluit ziet de bouwvergunning uitsluitend op het vervangen/verbouwen van de gevels in verband met de bouwkundige toestand van het pand. Het pand mocht derhalve pas als restaurant in gebruik worden genomen nadat het college daarvoor bij besluit van 29 april 2003 vrijstelling had verleend van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat voor het gebruik van het plein als terras geen vrijstelling was vereist omdat het gebruik van de openbare weg voor een terras moet worden geregeld in een gemeentelijke terrassenverordening. Nog daargelaten dat ten tijde van het verlenen van de vrijstellingen noch ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar in de gemeente een terrassenverordening van kracht was, was op grond van artikel 15, derde lid, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buurtje-Munnikij" voor het terras een aanlegvergunning vereist. Het gebruik van het terras was derhalve niet mogelijk zonder dat vrijstelling en aanlegvergunning waren verleend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank het verzoek van appellant om schadevergoeding heeft afgewezen. De Afdeling zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank. De rechtbank dient met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb, het onderzoek te heropenen. In dat kader dient de rechtbank zich te buigen over de vraag of sprake is van een schadevergoedingsplicht van het college, in welk kader (onder meer) van belang is de vraag of de primaire besluiten van 29 april 2003 onrechtmatig zijn, en de vraag of de door appellant gestelde schade aan die besluiten kan worden toegerekend.
Gelet op het vorenstaande faalt het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college geen nieuw besluit hoeft te nemen op het bezwaar van appellant. Het is aan de rechtbank om op de grondslag van artikel 8:73 van de Awb op het verzoek van appellant om schadevergoeding te beslissen.
2.6. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 31 december 2004, WRO 03/1554, voor zover het verzoek van appellant om schadevergoeding is afgewezen;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
V. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van €322,00 (zegge driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
VI. gelast dat de gemeente Andijk het door appellant voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 409,00 (zegge vierhonderdnegen euro) aan appellant vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005