ECLI:NL:RVS:2005:AU7979

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504465/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Ch.W. Mouton
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot schietinrichting

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 december 2005 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Weert. Het betreft een verzoek van de appellant, ingediend op 10 juni 2004, om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de schietinrichting van de vereniging 'Schutterij St. Cornelius' aan de Ittervoorterweg 70h te Weert. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen bij besluit van 9 november 2004.

Na een ongegrond verklaard bezwaar op 26 april 2005, heeft de appellant beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 2 december 2005 zijn zowel de appellant als de vertegenwoordiger van de verweerder, J. Truijen, aanwezig geweest. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er sprake was van een overtreding van de bij de Hinderwet verleende vergunning. De appellant stelde dat de inrichting niet in overeenstemming was met de vergunning, omdat de schietbomen en oplegsteunen waren verplaatst en niet voldaan werd aan bepaalde voorschriften.

De Raad van State overwoog dat handhaving in het algemeen belang is, maar dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn waaronder handhavend optreden niet noodzakelijk is. In dit geval was er geen aanleiding om te veronderstellen dat handhavend optreden niet onevenredig zou zijn in verhouding tot de belangen die gediend zijn met handhaving. De Afdeling concludeerde dat verweerder op goede gronden had besloten om niet handhavend op te treden, omdat er uitzicht was op beëindiging van de illegale situatie.

Uiteindelijk werd het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200504465/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Weert,
en
het college van burgemeester en wethouders van Weert,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2004 heeft verweerder een verzoek van appellant van 10 juni 2004 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de schietinrichting van de vereniging "Schutterij St. Cornelius" aan de Ittervoorterweg 70h te Weert afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2005, verzonden op 2 mei 2005, heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 augustus 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2005, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Truijen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Appellant stelt dat de inrichting niet in werking is overeenkomstig de bij besluit van 16 februari 1982 krachtens de Hinderwet verleende vergunning. Hij voert hiertoe aan dat de schietbomen en de daarbij behorende oplegsteunen voor de buksen zijn verplaatst ten opzichte van de situatie die destijds is aangevraagd en vergund. Daarnaast voert hij aan dat niet wordt voldaan aan voorschrift 6, waarin is bepaald dat de schietboom uit hout moet zijn vervaardigd en aan de voorzijde niet met metaal mag zijn beslagen.
2.3.    Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met de bij besluit van 16 februari 1982 krachtens de Hinderwet verleende vergunning, op de door appellant aangegeven punten, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.
2.4.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.    Uit de stukken blijkt dat verweerder reeds ten tijde van het nemen van het primaire besluit van 9 november 2004 doende was de illegale situatie te beëindigen door middel van het aanpassen van de aan de vergunning verbonden voorschriften. Daartoe was op 8 juni 2004 een ontwerp van een besluit opgesteld. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder er bij het nemen van het primaire besluit en het bestreden besluit niet van heeft kunnen uitgaan dat binnen afzienbare tijd beëindiging van de illegale situatie zou plaatsvinden. Onder deze omstandigheden heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan behoort te worden afgezien.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Ch.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton    w.g. Kuipers
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005
271-509.