ECLI:NL:RVS:2005:AU7972

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200501051/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking keuringsbevoegdheid van appellant door de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn keuringsbevoegdheid door de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer. Op 1 november 2004 heeft de Algemeen Directeur besloten om de keuringsbevoegdheid van appellant voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram voor de duur van 12 weken in te trekken. Dit besluit volgde op een steekproefcontrole op 22 september 2004, waarbij geconstateerd werd dat appellant tijdens de controle aan een voertuig aan het sleutelen was, wat in strijd was met de geldende regels. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Algemeen Directeur verklaarde het bezwaar ongegrond op 13 december 2004.

Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 20 januari 2005 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn stellingen herhaalde en getuigenverklaringen overlegde ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij niet in quarantainetijd aan het voertuig had gesleuteld.

De Raad van State heeft de zaak op 20 oktober 2005 behandeld. In de overwegingen van de Raad werd geconcludeerd dat de door appellant overgelegde getuigenverklaringen niet voldoende steun boden voor zijn verklaring. De Raad oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding had gezien om de bevindingen van de steekproefcontroleur voor onjuist te houden. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200501051/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB04/5400 EN AWB 04/5401 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2004 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de Algemeen Directeur) de keuringsbevoegdheid van appellant voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram voor de duur van 12 weken ingetrokken.
Bij besluit van 13 december 2004 heeft de Algemeen Directeur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 juli 2005 heeft de Algemeen Directeur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2005, waar appellant en de Algemeen Directeur, vertegenwoordigd door mr. O.C.A. Langemeijer, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Uit het steekproefcontrolerapport van een controle op 22 september 2004 blijkt dat de steekproefcontroleur bij binnenkomst in de keuringsplaats van appellant heeft geconstateerd dat appellant van het voertuig met het kenteken […], dat was geselecteerd voor een steekproefherkeuring, het rechter achterwiellager aan het smeren was, dat de centrale moer los was en dat deze na het smeren werd vastgezet. Appellant heeft geweigerd dit rapport te ondertekenen. Vervolgens heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarvan door een bedrijfsinspecteur van de Dienst Wegverkeer op 30 september 2004 een proces-verbaal is opgemaakt.
2.2.    Appellant heeft betoogd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de Algemeen Directeur op goede gronden zijn besluit tot intrekking van de aan appellant verleende keuringsbevoegdheid heeft gehandhaafd. In dit verband heeft hij zijn in beroep aangevoerde stelling herhaald dat hij niet in quarantainetijd aan het betreffende voertuig heeft gesleuteld, ten bewijze waarvan hij 5 schriftelijke verklaringen van getuigen heeft overgelegd.
2.3.    Dit betoog kan niet slagen. De door appellant overgelegde getuigenverklaringen zijn weinig gedetailleerd en geven bovendien geen steun aan de eigen verklaring van appellant dat hij bij het betreffende voertuig aan het opruimen was toen de steekproefcontroleur het pand binnenkwam. Daarbij komt dat de nadere verklaring van de bij de voorzieningenrechter gehoorde getuige in tegenspraak is met die van appellant, zodat de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding heeft gezien om de bevindingen van de steekproefcontroleur voor onjuist te houden.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Zwemstra
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005
91-402.