200503410/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2458 van de rechtbank Arnhem van 9 maart 2005 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te Arnhem.
Bij brief van 20 januari 2004 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Arnhem (hierna: het bureau) geweigerd de aan appellant gegeven toevoeging te wijzigen.
Bij besluit van 16 september 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand te Arnhem (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2005, verzonden op 9 maart 2005, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 6 juni, 1 juli, 30 augustus en 8 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 juni 2005 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2005, waar appellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. van Schooten, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Onder rechtshandeling wordt een handeling verstaan die is gericht op enig rechtsgevolg.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), zoals dat luidde ten tijde hier van belang, geeft het bureau desverzocht een toevoeging af ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Wrb, zoals dat luidde ten tijde en voorzover hier van belang, kan het bureau de toevoeging wijzigen, beëindigen of intrekken.
2.2. Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende. Bij brief van 8 december 2003 heeft appellant aan het bureau een verzoek tot aanwijzing van een advocaat gedaan. Het bureau heeft deze brief opgevat als een verzoek tot wijziging van de toevoeging.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 22 juni 2005 in zaak no.
200408710/1(JB 2005/247) volgt uit artikel 24, eerste en tweede lid, van de Wrb, gelezen in samenhang met artikel 33, eerste lid, van de Wrb, dat het bureau geen wettelijke taak heeft te bemiddelen bij het vinden van een opvolgend advocaat voor een rechtzoekende. De brief van 20 januari 2004 moet dan ook worden opgevat als een feitelijke mededeling, waardoor geen rechten, plichten, bevoegdheid, of status worden gecreëerd of teniet gedaan. De brief is derhalve niet gericht op rechtsgevolg, zodat deze niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank heeft dit miskend. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.3. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep van appellant alsnog gegrond verklaren, de beslissing op administratief beroep van de raad van 16 september 2004 vernietigen en dit beroep van appellant alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. De raad dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 maart 2005, AWB 04/2458;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad voor rechtsbijstand te Arnhem van 16 september 2004, 40189;
V. verklaart het administratief beroep van appellant alsnog niet-ontvankelijk;
VI. veroordeelt de raad voor rechtsbijstand te Arnhem in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 24,97; het bedrag dient door de raad voor rechtsbijstand te Arnhem aan appellant te worden betaald;
VII. gelast dat de raad voor rechtsbijstand te Arnhem aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 140,00 (zegge: honderdveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005.