ECLI:NL:RVS:2005:AU7961

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502055/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verstrekkingen aan asielzoeker door college van burgemeester en wethouders van Tilburg

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, die op 30 september 2003 de verstrekkingen op grond van de Regeling opvang asielzoekers (ROA) heeft beëindigd. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond op 5 februari 2004. De rechtbank Breda bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 9 februari 2005. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 25 november 2005 ter zitting werd behandeld.

De appellant betoogde dat de rechtbank had miskend dat artikel III van het wijzigingsbesluit ROA niet op hem van toepassing was, omdat hij geen rechtmatig uitzetbare vreemdeling zou zijn. De Raad van State oordeelde echter dat artikel III van het wijzigingsbesluit ROA geen eis stelt dat de vreemdeling rechtmatig uitzetbaar moet zijn. De omstandigheden waaronder de verstrekkingen eindigen, waren volgens de Raad van State wel degelijk van toepassing op de appellant.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 december 2005, waarbij de Raad van State recht deed in naam der Koningin.

Uitspraak

200502055/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/327 van de rechtbank Breda van 9 februari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) de aan appellant krachtens de Regeling opvang asielzoekers (hierna: de ROA) toegekende verstrekkingen beëindigd.
Bij besluit van 5 februari 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant  ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brieven van 16 augustus en 20 september 2005 heeft appellant nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Aboukir, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.C.J. Crombach, ambtenaar in dienst van de gemeente Tilburg, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel III van het besluit van 27 maart 2001 van de Staatssecretaris van Justitie strekkende tot wijziging van de ROA (Stcrt. 2001, 63, hierna: het wijzigingsbesluit ROA), eindigen de verstrekkingen van de asielzoeker op wiens asielaanvraag voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling in eerste aanleg of in bezwaar in negatieve zin is beslist, ten aanzien van wie een last tot uitzetting is gegeven en door de korpschef is medegedeeld dat hij de verstrekkingen moet verlaten, in afwijking van artikel 15, derde lid, aanhef en onder c, van de ROA, op de dag waarop hij Nederland ingevolge de mededeling van de korpschef dient te verlaten.
2.2.    Ter zitting heeft appellant het hoger beroep in die zin beperkt, dat hij slechts nog klaagt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank heeft miskend dat artikel III van het wijzigingsbesluit ROA op hem niet van toepassing is, omdat hij geen rechtmatig uitzetbare vreemdeling is.
2.2.1.    Dit betoogt faalt, reeds omdat artikel III van het wijzigingsbesluit ROA voor het eindigen van de verstrekkingen niet als eis stelt dat de desbetreffende vreemdeling "rechtmatig uitzetbaar" is, als door appellant bedoeld, en voorts niet in geschil is dat de omstandigheden, waaronder de aan appellant krachtens de ROA toegekende verstrekkingen ingevolge die bepaling eindigen, zich voordoen.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Groeneweg
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005
32-438.