ECLI:NL:RVS:2005:AU7959

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200410700/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag energiepremie voor zonnepanelen

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 december 2005 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een energiepremie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De appellante had op 6 mei 2004 een aanvraag ingediend voor een energiepremie voor het aanbrengen van zonnepanelen. Deze aanvraag werd door de verweerder niet verder in behandeling genomen, wat leidde tot bezwaar van de appellante. Het bezwaar werd op 19 november 2004 ongegrond verklaard, waarna de appellante beroep instelde bij de Raad van State op 28 december 2004.

Tijdens de zitting op 18 november 2005 werd de zaak behandeld, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de verweerder door een ambtenaar van het ministerie. De kern van het geschil was of de aanvraag voor de energiepremie tijdig was ingediend. De verweerder stelde dat de aanvraag niet vóór 16 januari 2004 was ontvangen door het energiebedrijf, terwijl de appellante betoogde dat de aanvraag op 12 januari 2004 was verzonden.

De Raad van State oordeelde dat de appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de aanvraag tijdig was ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de verweerder zich terecht had gebaseerd op de geregistreerde ontvangstdatum van het energiebedrijf. Bovendien werd het beroep op het vertrouwensbeginsel van de appellante afgewezen, omdat zij nog geen aanvraag had ingediend ten tijde van de communicatie van het energiebedrijf over de garantie van de premie. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200410700/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2004 heeft verweerder medegedeeld de aanvraag van appellante niet verder in behandeling te nemen.
Bij besluit van 19 november 2004 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2005.
Bij brief van 23 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan verweerder toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Scherpenseel, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    [een van de appellanten] heeft zijn beroep ter zitting ingetrokken.
2.2.    Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.
2.3.    Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2002, 248), gewijzigd bij regeling van 5 augustus 2003 (Stcrt. 2003, 157) (hierna: de Tre 2003).
Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling intrekking en overgangsbepalingen Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2003, nr. 193), zoals gewijzigd per regeling van 6 november 2003 (Stcrt. 2003, 220) (hierna: de Intrekkingsregeling), voor zover thans van belang, is de Tre 2003 ingetrokken met ingang van 16 oktober 2003, met dien verstande dat de artikelen 1 tot en met 10 en 12 en de bijlagen 1 en 2 van die regeling van toepassing blijven ten aanzien van een op of na 16 oktober 2003 ingediende aanvraag ten aanzien van een apparaat of voorziening, terzake waarvan de koopovereenkomst vóór genoemde datum is gesloten, met dien verstande dat zowel de betreffende levering als het indienen van die aanvraag in zoverre in afwijking van artikel 8, eerste lid, van de Tre 2003, zoals deze luidde op 15 oktober 2003, vóór 16 januari 2004 moeten hebben plaatsgehad.
2.4.    Verweerder heeft zich in de bestreden beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld, dat appellante geen recht heeft op een energiepremie, omdat de aanvraag niet vóór 16 januari 2004 door het energiebedrijf is ontvangen. Daartoe heeft verweerder zich gebaseerd op de door het energiebedrijf geregistreerde ontvangstdatum van 27 januari 2004.
2.5.    Appellante betoogt dat verweerder haar stelling dat de aanvraag om een energiepremie voor het aanbrengen van zonnepanelen tegelijk met een aanvraag om energiepremie voor een wasmachine op 12 januari 2004 is opgestuurd, onvoldoende heeft onderzocht, nu hij zich enkel heeft gebaseerd op de ontvangststempel van het energiebedrijf.
2.5.1.    Dit betoog slaagt niet. De Afdeling stelt vast dat op basis van de overgelegde stukken en hetgeen van de zijde van appellante dienaangaande ter zitting is verklaard geen verzenddatum van de aanvragen is vast te stellen. Geoordeeld moet dan ook worden dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag om een energiepremie voor de zonnepanelen vóór 16 januari 2005 is ingediend. Verweerder heeft zich derhalve mogen baseren op de door het energiebedrijf geregistreerde ontvangstdatum van 27 januari 2004.
2.6.    Appellante betoogt voorts dat zij erop mocht vertrouwen dat een energiepremie zou worden toegekend, nu het energiebedrijf bij brief van 24 oktober 2003 heeft meegedeeld dat een energiepremie gegarandeerd is.
2.6.1.    Ook dit betoog slaagt niet. Ten tijde van de brief van het energiebedrijf van 24 oktober 2003 had appellante nog geen aanvraag om een energiepremie ingediend en mocht het energiebedrijf er van uitgaan dat een volledige aanvraag tijdig zou worden ingediend. Op dat moment kon het energiebedrijf met betrekking tot de mogelijke toekenning van een energiepremie derhalve nog geen uitspraken doen over de situatie waarin aan die eis niet zou zijn voldaan. Derhalve kon appellante aan deze brief geen gerechtvaardigde verwachtingen ten aanzien van het recht op een energiepremie ontlenen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
2.7.    Het beroep is ongegrond.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005
71-496.