200509587/1.
Datum uitspraak: 6 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/48361 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 14 november 2005 in het geding tussen:
Bij besluit van 11 oktober 2005 is ten aanzien van [vreemdeling] een vrijheidsontnemende maatregel toegepast, die nadien is voortgezet. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de tenuitvoerlegging van de maatregel, gegrond verklaard en gelast dat de minister de vreemdeling binnen drie dagen naar een andere voor de tenuitvoerlegging van de maatregel geschikte locatie overplaatst. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In hoger beroep klaagt de minister dat - voor zover thans van belang - de rechtbank ten onrechte een oordeel heeft gegeven over de medische zorg op de detentieboot [naam boot] te [plaats].
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2005 in zaak no. 200410273/1, JV 2005/308), dient de rechtbank zich bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van een maatregel in de zin van artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 te beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de maatregel, bezien in het licht van het daar geldende regime. Voor zover de desbetreffende vreemdeling over de toepassing van het regime binnen die plaats of ruimte klaagt, kan die klacht niet tot gegrondbevinding van het beroep leiden.
Aangezien de klacht van de vreemdeling over de medische zorg uitsluitend betrekking heeft op de toepassing van het regime op de detentieboot, heeft de rechtbank het beroep ten onrechte gegrond verklaard en wijziging van de tenuitvoerlegging bevolen.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard en wijziging van de tenuitvoerlegging is bevolen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 14 november 2005 in zaak no. AWB 05/48361, voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard en wijziging van de tenuitvoerlegging is bevolen;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Vonk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2005