ECLI:NL:RVS:2005:AU7954

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508982/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning voor sexinrichting door burgemeester Den Haag

In deze zaak gaat het om de weigering van de burgemeester van Den Haag om een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een sexinrichting. Op 23 februari 2005 heeft de burgemeester deze vergunning geweigerd op basis van artikel 95h van de Algemene Politieverordening. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de burgemeester heeft dit bezwaar op 7 juli 2005 ongegrond verklaard. Vervolgens hebben verzoekers beroep aangetekend bij de rechtbank 's-Gravenhage, die op 19 oktober 2005 het beroep ongegrond heeft verklaard. Verzoekers hebben hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 november 2005 de zaak behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de sexinrichting sinds medio mei 2005 gesloten is op basis van bestuursdwang. Verzoekers willen dat, hangende het hoger beroep, wordt gehandeld alsof er een vergunning is verleend. De Voorzitter heeft overwogen dat voor het treffen van een voorlopige voorziening moet worden aangenomen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand zal blijven. Dit is echter niet het geval, omdat de burgemeester zijn weigering heeft onderbouwd met feiten en omstandigheden die wijzen op een zakelijk samenwerkingsverband dat mogelijk strafbare feiten met zich meebrengt.

De Voorzitter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking komt, gezien de complexiteit van de zaak en de onderbouwing van de burgemeester. Wel wordt er een verzoek gedaan om de bodemprocedure versneld te behandelen in het eerste kwartaal van 2006. De beslissing van de Voorzitter is om het verzoek af te wijzen, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200508982/2.
Datum uitspraak: 8 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/5035 van de rechtbank
's-Gravenhage van 19 oktober 2005 in het geding tussen:
verzoekers
en
de burgemeester van Den Haag.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2005 heeft de burgemeester van Den Haag (hierna: de burgemeester) geweigerd vergunning als bedoeld in artikel 95h, eerste lid, van de Algemene Politieverordening voor 's-Gravenhage te verlenen voor de exploitatie van een sexinrichting in het pand [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 7 juli 2005 heeft de burgemeester het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2005, verzonden op 20 oktober 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 27 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2005, hoger beroep ingesteld.
Tevens hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 18 november 2005 hebben verzoekers aan de Voorzitter toestemming verleend om mede op basis van een geheimgehouden passage uitspraak te doen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 november 2005, waar [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. L. Hartogs, advocaat te Doetichem, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. Jurada en M.C. den Hertog, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    In de aangevallen uitspraak is het beroep van verzoekers gericht tegen de in bezwaar gehandhaafde weigering van een exploitatievergunning voor een sexinrichting in het pand [locatie] te [plaats], ongegrond verklaard. Ter zitting is gebleken dat deze sexinrichting naar aanleiding van een aanzegging bestuursdwang sedert medio mei 2005 is gesloten. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat hangende hoger beroep mag worden gehandeld als ware er een exploitatievergunning verleend.
2.2.    Tot het treffen van de gevraagde voorziening kan gelet op het verstrekkende karakter daarvan, slechts worden overgegaan indien op voorhand moet worden aangenomen dat in de bodemprocedure de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven en uiteindelijk zal blijken dat de exploitatievergunning niet mocht worden geweigerd. Naar het oordeel van de Voorzitter doet deze situatie zich hier niet voor. De burgemeester heeft zijn standpunt dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen [Kamerverhuurbedrijf] enerzijds en [partij] en de dochter van verzoekers anderzijds gebaseerd op een groot aantal feiten en omstandigheden die in samenhang met elkaar zijn bezien. De burgemeester heeft gelet op de strafbare feiten, waarmee deze bedrijven en de dochter van verzoekers in verband zijn gebracht ernstig gevaar aanwezig geacht, dat de gevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. De rechtbank heeft de daartegen door verzoekers aangevoerde argumenten gemotiveerd verworpen. Op de beantwoording van de vraag of dat oordeel in de bodemprocedure stand kan houden, kan bezwaarlijk worden vooruitgelopen, nu die vraag zodanig complex is, dat de procedure op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht zich voor beantwoording van die vraag minder goed leent. In dit verband merkt de Voorzitter op dat in de bodemprocedure zal moeten worden beoordeeld of de verschillende vermoedens van betrokkenheid bij strafbare feiten aan het bestreden besluit ten grondslag konden worden gelegd en of deze vermoedens deugdelijk zijn onderbouwd. In dat kader zal ook moeten worden bezien of betekenis kan toekomen aan de nader door verzoekers ingediende stukken, waaronder een brief van de Belastingdienst Haaglanden van 18 november 2005, waaruit volgens verzoekers zou blijken dat voor het vermoeden van overtreding van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen grondslag bestaat. De vertegenwoordigers van de burgemeester hebben ter zitting aangegeven dat op vorenbedoelde stukken in de bodemprocedure nog nader zal worden gereageerd.
Gelet op de verstrekkendheid van de gevraagde voorziening in combinatie met de complexiteit van het gevraagde oordeel, waarbij het niet zo is, dat reeds op voorhand kan worden geoordeeld dat het door de rechtbank gegeven oordeel onjuist is, komt het verzoek om voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking. Wel ziet de Voorzitter aanleiding om, gelet ook op de lange tijd dat verzoekers een bedrijfsvestiging als waarvoor thans ook vergunning wordt gevraagd hebben geëxploiteerd in (inmiddels onteigende) panden aan de Poeldijksestraat te Den Haag, te bevorderen dat de bodemprocedure zal worden behandeld in het eerste kwartaal van 2006.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Molenaar
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2005
369.