200501238/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats], gemeente Venlo,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/454 van de rechtbank Roermond van 6 januari 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Bij besluiten van 12 maart 2002 en 8 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) aan de commanditaire vennootschap Tango C.V., thans de besloten vennootschap Kuwait Petroleum (Nederland) B.V. (hierna: vergunninghoudster), vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het geheel vernieuwen van een brandstoffenverkooppunt op het perceel Venloseweg 38 te Tegelen.
Bij besluit van 9 juli 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2003 heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2003 heeft de Afdeling het tegen die uitspraak door appellanten ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen het door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 9 juli 2002 vernietigd.
Bij besluit van 9 maart 2004 heeft het college, gevolg gevend aan deze uitspraak, de bezwaren van appellanten tegen het besluit van 8 april 2002 opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 9 februari 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 12 april 2005 heeft vergunninghoudster een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.J.A.M. Muijres, advocaat te Venlo, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen en [manager], daar gehoord.
2.1. Het met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vergunde en inmiddels gerealiseerde bouwplan voorziet in het geheel vernieuwen van een bestaand brandstoffenverkooppunt.
2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van het college van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen het toekomstige bestemmingsplan van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Het college van gedeputeerde staten kan daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan past in het ontwerp van een herziening van het bestemmingsplan "Tegelen-Noord" als bedoeld in artikel 30 van de WRO, dat op 8 februari 2002 ter inzage is gelegd. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit ontwerp uiteindelijk geen rechtskracht zal kunnen verkrijgen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het ontwerp rekening is gehouden met de bezwaren die het college van gedeputeerde staten van Limburg in het besluit van 20 oktober 1998 tot onthouding van goedkeuring aan het eerdere bestemmingsplan "Tegelen-Noord" heeft geuit met betrekking tot de uitbreidings- en bebouwingsmogelijkheden, de verkeersveiligheid en de milieuwetgeving.
2.4. Appellanten betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid vrijstelling en bouwvergunning heeft kunnen verlenen voor het bouwplan.
2.4.1. Appellanten stellen in dat verband dat het college niet heeft onderkend dat voor het tankstation op grond van artikel 8.1., eerste lid, van de Wet milieubeheer een milieuvergunning is vereist en dat ernstig moet worden betwijfeld of een dergelijke vergunning kan worden verleend.
Dit betoog faalt. Anders dan appellanten betogen, blijkt uit de bouwtekeningen dat de afstand van het brandstoffenverkooppunt tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning 20 meter bedraagt. In dat geval is, gelet op artikel 8.1., tweede lid, van de Wet milieubeheer en artikel 1, lid c, onder 8, van het Besluit tankstations milieubeheer, geen milieuvergunning vereist.
2.4.2. Appellanten voeren voorts tevergeefs aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college de gevolgen van het bouwplan voor de verkeersveiligheid ter plaatse op onjuiste wijze heeft beoordeeld. Het college heeft, met verwijzing naar de verkeersstudie door Goudappel Coffeng van 21 december 1999, uitvoerig gemotiveerd, dat de door appellanten gesignaleerde verkeersproblemen ter plaatse zowel wat de verkeersintensiteit als de verkeersveiligheid op de kruising van de Venloseweg met de Broeklaan betreft, niet zijn toe te schrijven aan de aanwezigheid van het tankstation. De ontwikkeling van de nieuwe woonwijk Maasveld is in die zin bij de beoordeling betrokken, dat bij de vaststelling van de autonome groei in de verkeersstudie door Goudappel Coffeng rekening is gehouden met planologische ontwikkelingen door toepassing van het standaardpercentage van 2,5, dat daarvoor geldt. De wijze van ontsluiting van die wijk en de gevolgen daarvan voor de verkeerssituatie ter plaatse houden geen verband met het tankstation en dienen om die reden in dit geding buiten beschouwing te worden gelaten. Dat, zoals appellanten stellen, de door vergunninghoudster voorgestane wijze van exploitatie van het tankstation een grotere verkeersaantrekkende werking zou hebben dan het voormalige tankstation wordt niet bevestigd door recente verkeerstellingen, die een daling van het aantal verkeersbewegingen uitwijzen. Bovendien brengt de opzet van het tankstation een verbetering met zich van de verkeersveiligheid rondom het tankstation, aangezien er, anders dan voorheen, geen vrachtwagens en bromfietsen meer kunnen tanken. Daarnaast zijn ter plaatse diverse verkeersmaatregelen genomen, waaronder de aanleg van nieuwe verbindingswegen om de Venloseweg te ontlasten. Daarmee is naar het oordeel van de Afdeling het door gedeputeerde staten geëiste maatwerk geleverd. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeerssituatie ter plaatse niet aan het verlenen van vrijstelling in de weg stond.
2.4.3. Anders dan appellanten betogen, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan geen onaanvaardbare licht- geluid- en stankhinder tot gevolg heeft. Daarbij wordt, voor wat betreft het betoog met betrekking tot de verminderde lichtinval op het perceel van enkele van de appellanten, in aanmerking genomen dat ook in de oude situatie sprake was van een omvangrijke luifel. Voorts is een begrenzing gesteld aan de openingstijden van het tankstation om de overlast als gevolg van felle verlichting te beperken. Ter beperking van de stankhinder is het tankstation de verplichting opgelegd om een zogeheten dampretourleiding aan te brengen die de benzinedampen moet terugvoeren naar de ondergrondse tanks. Ten aanzien van de gestelde geluidhinder heeft het college er terecht op gewezen dat het geluid afkomstig van de gebruikers van het tankstation grotendeels zal opgaan in het verkeerslawaai van de Venloseweg.
2.4.4. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling en bouwvergunning heeft kunnen verlenen voor het bouwplan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005