ECLI:NL:RVS:2005:AU7611

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200502848/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en strijdig gebruik van gronden in Bosgebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Bernheze tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het college had op 20 juli 2004 een besluit genomen waarbij het de wederpartijen gelastte om vóór 1 oktober 2004 een tennisbaan en een zonder bouwvergunning gebouwde overkapping op een perceel in Heeswijk-Dinther te verwijderen. De wederpartijen maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De voorzieningenrechter oordeelde echter op 22 februari 2005 dat het bezwaar gegrond was en vernietigde de beslissing van het college.

Het college ging in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 7 december 2005 behandelde. De Raad oordeelde dat het college terecht had opgetreden tegen het gebruik van de gronden, aangezien het aanbrengen van een kunstvezelgrasmat op de tennisbaan in strijd was met de bestemming 'Bosgebied-Bg-' van het perceel. De Raad stelde vast dat het gebruik van de gronden was gewijzigd en dat het college handhavend kon optreden. De voorzieningenrechter had ten onrechte geoordeeld dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de afwijking van de bestemming was vergroot.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van de wederpartijen ongegrond. De Raad benadrukte het belang van handhaving van bestemmingsplannen en dat bestuursorganen in de regel van hun bevoegdheid tot handhaving gebruik moeten maken, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, waardoor het college zijn handhaving terecht had doorgezet.

Uitspraak

200502848/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/247 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 februari 2005 in het geding tussen:
[wederpartijen], beiden wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bernheze (hierna: het college) [wederpartijen] onder oplegging van een dwangsom gelast vóór 1 oktober 2004 de tennisbaan en de zonder bouwvergunning gebouwde overkapping op het perceel kadastraal bekend gemeente Heeswijk-Dinther, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend bosperceel nabij [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), te verwijderen en voorts het zonder bouwvergunning gebouwde hek op dit perceel te verwijderen althans te verlagen tot een hoogte van twee meter.
Bij besluit van 11 januari 2005 heeft het college het daartegen door [wederpartijen] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2005, verzonden op 25 februari 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, het daartegen door [wederpartijen] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 29 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 juni 2005 hebben [wederpartijen] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college en van [wederpartijen]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2005, waar het college, vertegenwoordigd door C.M.C. de Ridder en R.E.A.H. Bouquet-van Brakel, beiden ambtenaar van de gemeente Bernheze, is verschenen.
Voorts zijn daar gehoord [wederpartijen] in persoon en bijgestaan door mr. Y.A. Breunesse, gemachtigde.
2.    Overwegingen
2.1.    Op het perceel ter plaatse van de in geding zijnde kunstvezelgrasmat op de plek van de tennisbaan rust de bestemming "Bosgebied-Bg-".
Ingevolge artikel 26a, eerste lid, van het bestemmingsplan "Buitengebied Heeze" (hierna: het bestemmingsplan), voor zover van belang, is het verboden de in het plan opgenomen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangegeven in de doeleinden.
Niet in geschil is dat met het leggen van een kunstvezelgrasmat een met de bestemming "Bosgebied-Bg-" strijdig gebruik is ontstaan.
Ingevolge artikel 25, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover van belang, geldt het in artikel 26a bepaalde met betrekking tot ander gebruik van de gronden dan bouwen en het gebruik van opstallen niet voor zover het van de bestemming afwijkende gebruik reeds plaatsvond voor de datum waarop het plan onherroepelijk rechtskracht heeft verkregen.
Ingevolge artikel 25, derde lid, van de planvoorschriften is het verboden het met het plan strijdige gebruik van de gronden en opstallen te wijzigen, tenzij door wijziging van het gebruik de afwijking van het plan niet wordt vergroot.
2.2.    Vast staat dat ten tijde van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan reeds afwijkend gebruik van het perceel plaatsvond ten opzichte van de bestemming in het bestemmingsplan.
Thans is alleen in geschil de vraag of door het aanbrengen van een kunstvezelgrasmat het van het plan afwijkende gebruik van het perceel als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de planvoorschriften is vergroot.
2.3.    Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat ten tijde van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan ter plaatse van de kunstvezelgrasmat reeds een (trap-)veld aanwezig was met als ondergrond gemalen steen dat begroeid was met gras, mos en onkruid, waardoor de gronden het aanzicht hadden van een natuurlijk grasveld. Het betoog van het college dat de voorzieningenrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat ter zitting op dit punt door hem een ander standpunt is ingenomen dan bij het nemen van de beslissing op bezwaar, slaagt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het college bij de beantwoording van de vraag of door het aanbrengen van een kunstvezelgrasmat het van het bestaande van het plan afwijkende gebruik is vergroot, steeds als uitgangspunt heeft genomen dat het bestaande (trap-)veld het aanzicht had van een natuurlijk grasveld en dat de kunstvezelgrasmat zich wat het aanzicht betreft daarvan wezenlijk onderscheidt. In dat verband is de Afdeling van oordeel dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de kunstvezelgrasmat vanwege de kleur en de wijze van aanleg van die kunstvezelgrasmat wezenlijk anders is dan de voorheen aanwezige halfverharding, wat er ook zij van de precieze kleur daarvan, die het aanzicht van een natuurlijk grasveld had.
2.4.     Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter ten onrechte geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de afwijking van de in het plan aan de gronden toegekende bestemming is vergroot.
De conclusie is dat is gehandeld in strijd met de gebruiksvoorschriften van het geldende bestemmingsplan, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.5.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de bij de voorzieningenrechter voorgedragen beroepsgrond van [wederpartijen] beoordelen.
2.5.1.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5.2.    Door het college is uiteengezet dat aan de bescherming van gronden met de bestemming "Bosgebied-Bg-" waarde wordt gehecht en dat het streven erop is gericht het bosgebied waar mogelijk te herstellen. Nu verder het bestemmingsplan vrij recent is, is het college niet bereid is vrijstelling te verlenen voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik. De Afdeling acht die weigering op voorhand niet onredelijk. Ook voorts is de Afdeling niet gebleken van bijzondere omstandigheden als vorenbedoeld.
2.5.3.     Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van [wederpartijen] ongegrond is.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 februari 2005, AWB 05/247;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Neuwahl
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005
280-449.