200504946/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1019 van de rechtbank Leeuwarden van 13 april 2005 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden.
Bij besluit van 5 april 2004 heeft het Bureau Rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2005, verzonden op 28 april 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 7 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij fax van 7 juni 2005. Deze zijn aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2005 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2005, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, werkzaam bij de raad, is verschenen. Appellante is met bericht niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegingcriteria wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft.
2.2. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het onderhavige geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb. Zij herhaalt in hoger beroep haar standpunten dat in het faxbericht van 7 augustus 2003 wel gronden van belang zijn aangevoerd en dat de overigens door haar gemachtigde verrichte werkzaamheden, zoals het controleren van door haar ingevulde formulieren, behoren tot zijn takenpakket.
2.3. Dit betoog slaagt niet. Zoals de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld zijn, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, noch in het bezwaarschrift van appellante noch in de door haar gemachtigde verzonden fax van 7 augustus 2003 inhoudelijke gronden aangevoerd tegen alle in het besluit van 1 juli 2003 van de Minister van Buitenlandse Zaken genoemde weigeringsgronden. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot en dat de raad het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand kon afwijzen. Appellante heeft in hoger beroep geen argumenten aangevoerd die een ander licht op de zaak werpen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005