200503553/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/3119 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 10 maart 2005 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Bij besluit van 2 september 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college), voor zover thans van belang, het te verrekenen bedrag tussen de gemeenten Sint Anthonis en Boxmeer vastgesteld op € 198.279,--, zijnde het bedrag dat de gemeente Sint Anthonis is verschuldigd aan de gemeente Boxmeer.
Bij besluit van 30 september 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 mei 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer bij brief van 16 juni 2005 een memorie ingediend.
Bij brief van 21 juni 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door P.T.G.M. van Heijster, wethouder, en A. Smeenk en mr. A.P.J.L. Keijzers, beiden ambtenaar der gemeente, bijgestaan door mr. C.W.M. van Alphen, juridisch adviseur, het college, vertegenwoordigd door drs. L.H.W.M. Gruijters en P.W.M. van Geel, beiden ambtenaar der provincie, en het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer, vertegenwoordigd door J.A.P.M. Weijers en A.H. Munster, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij wet van 9 september 1993 tot gemeentelijke herindeling in het noordoostelijke deel van de provincie Noord-Brabant (Stb. 1993, 476) is met ingang van 1 januari 1994 de gemeente Vierlingsbeek grotendeels samengevoegd met de nieuwe gemeente Boxmeer, terwijl als gevolg van grenswijziging een kleiner deel van die gemeente Vierlingsbeek is gevoegd bij de nieuwe gemeente Sint Anthonis.
2.2. Bij de vaststelling van de verrekening tussen de gemeenten Sint Anthonis en Boxmeer in verband met bovengenoemde wijziging, heeft het college, anders dan bij de verrekening inzake de dorpskern Rijkevoort, waarover wordt geoordeeld in de zaak
200503561/1, de algemene reserve van de voormalige gemeente Vierlingsbeek niet in de verrekening betrokken.
Het college heeft er in de beslissing op bezwaar gewezen dat het hier, anders dan in voormeld geval, gaat om een kleine grenscorrectie, omdat het gebied dat naar de gemeente Sint Anthonis is overgegaan beperkt is van omvang, de bij de overgang betrokken boekwaarde van de investeringen gering is (minder dan één procent van het voor Vierlingsbeek geldende totaal) en het aantal in dit gebied gelegen overgaande woningen beperkt is (ook minder dan één procent van het totale aantal woningen in Vierlingsbeek). Gelet hierop heeft het volstaan met waardering van de overgaande gebieden.
Het standpunt van het college stemt overeen met hetgeen is neergelegd in de, mede aan alle in de provincie gelegen gemeenten toegestuurde, Special Beleidskader financieel toezicht van september 1997 van de provincie Noord-Brabant.
2.3. Evenals de rechtbank acht de Afdeling het beleidsuitgangspunt, dat bij kleine grenscorrecties wordt volstaan met waardering van de overgaande gebieden en niet tevens de algemene reserve in de verrekening wordt betrokken, niet onredelijk. Het college heeft ervan mogen uitgaan dat hier sprake was van een kleine grenscorrectie en dat dit geval zich in zoverre onderscheidde van de situatie in de zaak
200503561/1. Appellant heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op basis waarvan moet worden geoordeeld dat het toepassing geven aan dit beleidsuitgangspunt door het college onevenredig is in verhouding tot het met dat uitgangspunt te dienen doel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005