200507595/2.
Datum uitspraak: 2 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 14 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Gilze en Rijen het bestemmingsplan "De Leertuinen" vastgesteld.
Bij besluit van 26 juli 2005, kenmerk 1090126, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 november 2005, waar verzoekers, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.J.A. de Graaf, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 90 woningen op het binnenterrein tussen de Marijkestraat, Hoofdstraat, Irenestraat en Tuinstraat in het centrum van de kern Rijen.
2.4. Verzoekers betogen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verblijfsdoeleinden (V)". Volgens verzoekers voorziet het plan in zoverre in de ontsluiting van het plangebied onder meer op de Tuinstraat nabij hun woning en een basisschool. Zij vrezen een toeneming van het aantal verkeersbewegingen en als - gevolg daarvan - een afneming van de verkeersveiligheid ter hoogte van hun woning en de basisschool.
Daarnaast stellen verzoekers dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden WI" ten westen en zuidwesten van hun woning aan de Tuinstraat 34. Volgens verzoekers brengt het plan in zoverre een aanzienlijke verslechtering van hun privacy en een waardevermindering van hun woning met zich, omdat het de bouw van woningen naast en aan de achterzijde van hun vrijstaande woning mogelijk maakt.
2.5. Verweerder heeft het plan, voor zover hier van belang, niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan in zoverre goedgekeurd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan niet tot verkeersproblemen zal leiden omdat de daarin voorziene ontsluiting van het plangebied langs drie wegen mogelijk is en vrachtverkeer zal verdwijnen. Daarnaast stelt verweerder dat het woon- en leefklimaat nabij de woning van verzoekers zal verbeteren. In dit verband betoogt hij dat de woning de huidige mate van bezonning grotendeels zal behouden en dat op de gronden achter de woning geen bedrijf meer kan worden gevestigd.
Verweerder kan uit stedenbouwkundig oogpunt instemmen met de voorgenomen bouw van enkele patiowoningen met een beperkte bebouwingshoogte op de gronden grenzend aan het perceel van verzoekers.
2.6. Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de als "Verblijfsdoeleinden (V)" aangewezen gronden bestemd voor woonstraten en openbare erven, welke blijkens de inrichting geschikt zijn voor het bereiken van de aanliggende bebouwing met de daarbij horende tuinen en erven, respectievelijk voor paden gericht op lokaal en recreatief gebruik. De inrichting van de woonstraten en openbare erven met ruimte voor voetgangers, rijdend respectievelijk stilstaand verkeer en groen moet zodanig zijn dat een optimale menging van de voorkomende verkeerssoorten mogelijk is, terwijl daarnaast de straten en erven een beperkt recreatieve functie moeten kunnen vervullen.
Verder blijkt uit de stukken dat het plangebied langs vier toegangswegen zal worden ontsloten. Een van deze toegangswegen is alleen geschikt voor langzaam verkeer. De overige drie toegangswegen, waarvan er twee zijn voorzien op de Tuinstraat, zijn geschikt voor alle verkeerssoorten. De meest oostelijk op de Tuinstraat voorziene ontsluitingsweg ligt ongeveer 10 meter ten westen van de woning van verzoekers.
Daarnaast is in de plantoelichting gesteld dat voor het autoverkeer in het plangebied een 30 kilometer per uur regime zal gelden. Voorts is daar gesteld dat het plan een toeneming van 400 motorvoertuigbewegingen per etmaal met zich zal brengen en dat de rond het plangebied gelegen wegen meer dan voldoende capaciteit hebben om deze verhoging van de verkeersintensiteit te verwerken. Verder zal de bestaande verkeerssituatie in en rond het plangebied veiliger worden, omdat het aandeel vrachtverkeer sterk zal afnemen, aldus de plantoelichting.
De Voorzitter ziet geen aanleiding aan de juistheid van deze aannames te twijfelen.
Gelet op het vorenstaande acht de Voorzitter niet aannemelijk dat het plan in zoverre onevenredige verkeersoverlast op de Tuinstraat met zich brengt. Daarbij neemt hij in aanmerking dat genoemde toeneming van het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal verdeeld kan worden over drie ontsluitingswegen en dat de inrichting in het plangebied van de woonstraten en openbare erven is gericht op lokaal en recreatief gebruik, waarbij alleen langzaam rijdend autoverkeer is toegestaan.
De Voorzitter ziet wat betreft het plandeel met de bestemming "Verblijfsdoeleinden (V)" dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Ingevolge artikel 3, onder A, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen op de gronden met de bestemming "Woondoeleinden WI" grenzend westelijk en zuidwestelijk aan het perceel Tuinstraat 34 van verzoekers, vrijstaande, geschakelde, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen met een hoogte van maximaal 10 meter en een diepte van maximaal 12 meter worden gebouwd. Daarbij is bepaald dat maximaal 8 woningen kunnen worden aaneengeschakeld en dat de percelen van de desbetreffende woningen voor 50% (vrijstaand/geschakeld), 60% (halfvrijstaand) en 70% (aaneengeschakeld) mogen worden bebouwd. Tevens dient op grond van dit planvoorschrift per vrijstaande, geschakelde, halfvrijstaande en aaneengebouwde woning een onbebouwde buitenruimte aanwezig te zijn van tenminste 25 m2.
Het perceel Tuinstraat 34 is ongeveer 40 meter diep. De strook grond parallel aan de westzijde van het perceel Tuinstraat 34 waarop de bouw van drie patiowoningen is beoogd, is ongeveer 60 meter lang en ongeveer 9 meter breed. Verder zijn op de strook ten zuidwesten van het perceel Tuinstraat 34, waar deze strook ongeveer 17 meter breed is, drie aaneengeschakelde woningen voorzien.
De Voorzitter stelt vast dat het plan, voor zover hier van belang, ter plaatse zowel meer woningen als hogere woningen mogelijk maakt dan de beoogde drie patiowoningen en de drie aaneengeschakelde woningen.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit weliswaar de belangen gediend bij de voorziene woningbouw ter plaatse en het belang dat is gediend bij een voldoende woon- en leefklimaat op het perceel Tuinstraat 34 afgewogen, maar hij heeft niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre daarbij de verdergaande mogelijkheden zijn betrokken die het plan biedt ten opzichte van de thans bestaande bouwplannen. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij deze extra mogelijkheden niet bij het nemen van het bestreden besluit heeft betrokken.
Gelet hierop acht de Voorzitter niet buiten twijfel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden WI" ten westen en zuidwesten van het perceel Tuinstraat 34, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, in de bodemprocedure in stand zal blijven.
De Voorzitter ziet derhalve aanleiding het bestreden besluit in zoverre te schorsen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 26 juli 2005, kenmerk 1090126, voor zover het de goedkeuring betreft van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden WI" ten westen en zuidwesten van het perceel Tuinstraat 34, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2005