200504215/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. BESLU 03/3390-ZWI van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2005 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
In reactie op het verzoek van [verzoeker] aan de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de Orde) om in de vorm van een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing te besluiten dat gedragsregel 35.2 van de Gedragsregels 1992 van de Orde (hierna: de gedragsregels) geen gelding (meer) heeft en dat de advocaat die mede zijn beroep maakt van het verlenen van procureursbijstand die dient te verlenen aan een ieder die daarom vraagt, is van de kant van de Orde op 16 juli 2003 aan [verzoeker] meegedeeld dat de gedragsregels richtlijnen betreffen voor de advocatuur, die zich niet richten tot de burger en derhalve voor de burger geen rechtsgevolg hebben en dat een besluit genomen op basis van de gedragsregels of een besluit tot intrekking van een gedragsregel geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Tevens is bij deze brief meegedeeld dat deze geen op rechtsgevolg gerichte beslissing bevat, zodat hiertegen geen bezwaar of beroep mogelijk is.
Bij besluit van 10 oktober 2003 is naar aanleiding van een door [verzoeker] hiertegen gemaakt bezwaar van de kant van de Orde aan [verzoeker] meegedeeld dat het standpunt dat de Awb niet van toepassing is op de gedragsregels wordt gehandhaafd.
Bij uitspraak van 31 maart 2005, verzonden op 4 april 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 10 oktober 2003 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de algemene raad) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 juni 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2005, waar de algemene raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. van der Pijl, stafmedewerker Juridische Zaken van het Bureau van de Orde, is verschenen. [verzoeker] is niet verschenen.
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat ten onrechte door een stafmedewerker Juridische Zaken op het verzoek van [verzoeker] is beslist en dat het aan de algemene raad was om op dit verzoek te beslissen, zodat het primaire besluit van 16 juli 2003 onbevoegd is genomen. De algemene raad had het bezwaar van [verzoeker] tegen het besluit van 16 juli 2003 op deze grond gegrond moeten verklaren onder herroeping hiervan, aldus de rechtbank.
2.2. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.3. De brief van 10 oktober 2003 betreft een reactie op het bezwaar van [verzoeker] en dient derhalve als een beslissing op bezwaar te worden aangemerkt. Deze beslissing lag ter toets bij de rechtbank voor. Nu de beslissing is genomen door een stafmedewerker van de Orde, die, zoals ter zitting van de Afdeling door de vertegenwoordiger van de algemene raad is erkend, op dat moment niet optrad namens de algemene raad, moet worden geoordeeld dat dit besluit onbevoegdelijk is genomen. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar reeds daarom terecht, zij het niet op de juiste gronden, vernietigd. Gelet hierop komt de Afdeling niet toe aan hetgeen de algemene raad in hoger beroep heeft aangevoerd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005