200503558/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/494 WRB van de rechtbank Leeuwarden van 8 april 2005 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden.
Bij besluit van 10 december 2003 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: het bureau) een verzoek om toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) ten behoeve van appellante afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2005, verzonden op 8 april 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 22 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 mei 2005 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2005, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer, gemachtigde, is verschenen. Appellante is niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Wrb, zoals dat luidde tot 1 mei 2004, kan een belanghebbende tegen een besluit van het bureau administratief beroep instellen bij de raad.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante onder verwijzing naar artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, omdat het administratief beroep niet is ingesteld door appellante maar door mr. R. van Asperen, namens zijn kantoorgenoten. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat, gezien de bewoordingen van het administratief beroepschrift, appellante geen administratief beroep heeft ingesteld. Nu voorts niet aannemelijk is gemaakt dat dit niet redelijkerwijs aan appellante kan worden verweten, heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005.