ECLI:NL:RVS:2005:AU7568

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508009/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het besluit van de gemeenteraad van Zaanstad inzake bestemmingsplan Wormerveer-Noordeinde

Op 1 december 2005 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Wormerveer-Noordeinde', dat op 16 december 2004 door de gemeenteraad van Zaanstad is vastgesteld. Verzoekster, die twee cacaofabrieken exploiteert aan de oostelijke oever van de Zaan, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Verzoekster vreest dat het plan ernstige gevolgen zal hebben voor haar bedrijfsvoering, met name in verband met de luchtkwaliteit. Ze heeft daarom verzocht om schorsing van het besluit van de provincie.

Tijdens de zitting op 21 november 2005 zijn zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd. Verweerder heeft goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan, waarbij hij stelt dat de luchtkwaliteitsnormen niet zullen worden overschreden. Verzoekster betwist dit en wijst op tekortkomingen in het luchtkwaliteitsonderzoek, met name met betrekking tot de meet- en rekenmethoden en de betrokkenheid van scheepvaartverkeer.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er onduidelijkheid bestaat over de gehanteerde uitgangspunten en methoden in het luchtkwaliteitsonderzoek. Gezien de mogelijke onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, heeft de Voorzitter besloten het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit betekent dat het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland wordt geschorst. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster en het griffierecht.

Uitspraak

200508009/2.
Datum uitspraak: 1 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2004 heeft de gemeenteraad van Zaanstad het bestemmingsplan "Wormerveer-Noordeinde" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 juli 2005, kenmerk 2005-1843, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 14 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.A. van der Kolk, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. drs. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    Het plan heeft betrekking op een zone langs de westelijke oever van de Zaan in Wormerveer. Het plan maakt de ontwikkeling van deze locatie tot nieuw woongebied mogelijk en voorziet in ongeveer 190 woningen. Verzoekster exploiteert twee cacaofabrieken in Wormer. Deze fabrieken staan op de oostelijke oever van de Zaan, tegenover het plangebied.
2.4.    Verzoekster stelt dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen en verzoekt schorsing daarvan. Het plan is volgens verzoekster onder meer in strijd met artikel 7, eerste lid, in samenhang met artikel 20, onder b, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (verder: het Blk 2005). Verzoekster vreest een ernstige beperking van haar bedrijfsvoering ten gevolge van het plan en vraagt een voorlopige voorziening om te voorkomen dat het plan in werking treedt.
2.5.    Verweerder heeft goedkeuring verleend aan het plan. Volgens hem blijkt uit het uitgevoerde onderzoek naar de luchtkwaliteit dat de normen voor luchtkwaliteit in het plangebied niet zullen worden overschreden.
2.6.    Ingevolge het Blk 2005 nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in dit besluit gestelde grenswaarden met betrekking tot zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht.
2.7.    In het in opdracht van de gemeente uitgevoerde onderzoek naar de luchtkwaliteit staat dat voldaan wordt aan alle grenswaarden, maar dat de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie PM10 (fijn stof) op meer dagen wordt overschreden dan is toegestaan. Deze overschrijding wordt volgens het onderzoek echter ondervangen door de toegestane compensatie ten aanzien van natuurlijk fijn stof, de zogenoemde zeezoutaftrek. Na aftrek van deze compensatie wordt volgens het onderzoek voldaan aan de normen in het Blk 2005.
Verzoekster stelt dat de in het onderzoek naar de luchtkwaliteit gehanteerde meet- en rekenmethoden, met name met betrekking tot de zogenoemde zeezoutaftrek, in strijd zijn met artikel 5, eerste lid, van het Blk 2005, in samenhang met artikel 12 van de Meetregeling Blk 2005. Volgens verzoekster is voorts het scheepvaartverkeer onvoldoende in het luchtkwaliteitsonderzoek betrokken, nu in de berekeningen is uitgegaan van een algemeen in Nederland bestaand beeld. Nu bij het voorziene woongebied sprake is van een sterk van dit algemene beeld afwijkende situatie met betrekking tot het aantal scheepvaartbewegingen en laad- en losmanoeuvres, zouden de specifieke lokale bronnen en hun emissies als uitgangspunt voor de berekeningen moeten vormen, aldus verzoekster. Ter zitting heeft verzoekster verder gesteld dat de meetpunten voor stikstofdioxide en fijn stof in het onderzoek ten onrechte zijn beperkt tot de woningen in de eerstelijns bebouwing van het nieuwe woongebied.
Het bovengenoemde onderzoek naar de luchtkwaliteit, dat door verzoekster met argumenten wordt bestreden, en het verhandelde ter zitting hebben bij de Voorzitter onduidelijkheid laten bestaan over de vraag of bij het onderzoek naar de luchtkwaliteit de juiste uitgangspunten en meet- en rekenmethoden zijn gehanteerd. Hiernaar acht de Voorzitter nader onderzoek nodig, waartoe de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent.
In verband met het voorgaande ziet de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, reeds hierom aanleiding het verzoek toe te wijzen en de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen. De overige onderdelen van het verzoek behoeven geen bespreking meer.
2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 19 juli 2005, 2005-1843;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 665,27 (zegge: zeshonderdvijfenzestig euro en zevenentwintig cent), voor een bedrag groot € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Langeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2005
317-481.