200500655/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 03/1447 van de rechtbank Roermond van 15 december 2004 in het geding tussen:
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Bij besluit van 24 december 1999 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, hierna: de minister) een aanvraag van appellant om een tegemoetkoming op grond van de Regeling oogstschade 1998 afgewezen.
Bij besluit van 4 oktober 2000 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft rechtbank te Roermond het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2002 (zaak no.
200104205/1) heeft de Afdeling het daartegen door appellant ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 4 juli 2001 vernietigd, het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 oktober 2000 vernietigd en de minister opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen.
Bij besluit van 18 november 2003 heeft de minister, gevolg gevend aan de uitspraak van de Afdeling, het door appellant gemaakte bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Bij besluit van 6 mei 2004 heeft de minister dit besluit, wederom onder gedeeltelijke gegrond- en ongegrondverklaring van het bezwaar, gewijzigd. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 15 december 2004, verzonden op 16 december 2004, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, voorzover daarbij is geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming in de groei- en kwaliteitsschade aan zijn coniferen en heesters, het besluit in zoverre vernietigd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij het beroep ongegrond is verklaard, heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 januari 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 april 2005 heeft de minister van antwoord gediend.
Bij besluit van 12 augustus 2005 heeft de minister, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank van 15 december 2004, het bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij brief van 28 augustus 2005 heeft appellant daartegen beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2005, waar appellant in persoon en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.T. Stevens, werkzaam bij het ministerie, bijgestaan door J. Neele, werkzaam bij het Bureau Coördinatie Expertiseorganisaties, zijn verschenen.
2.1. De Regeling oogstschade 1998 (Stcrt. 1998, 244, hierna: de Regeling) bevat regels voor de verstrekking van een tegemoetkoming in de oogstschade als gevolg van extreme weersomstandigheden in het najaar van 1998.
2.2. De rechtbank heeft het door appellant tegen het besluit van 4 mei 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard, voorzover daarbij is geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming in de groei- en kwaliteitsschade aan zijn coniferen en heesters, dat besluit in zoverre vernietigd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Bij besluit van 12 augustus 2005 heeft de minister, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw beslist op het bezwaar van appellant, althans voorzover dat betrekking heeft op de tegemoetkoming in de groei- en kwaliteitsschade aan de coniferen en heesters van appellant.
2.2.1. Gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), moet onder een besluit, als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb ook worden verstaan een nieuwe beslissing op bezwaar, die wordt genomen terwijl hoger beroep aanhangig is tegen de uitspraak waarbij de oorspronkelijke beslissing op bezwaar (gedeeltelijk) is vernietigd. Het nieuwe besluit van 12 augustus 2005 moet derhalve worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, zodat het hoger beroep van appellant ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb kan worden geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
2.2.2. De Afdeling stelt vast dat appellant bezwaren heeft tegen het nieuwe besluit van 12 augustus 2005 die nog niet door de rechtbank zijn beoordeeld en dat appellant voorafgaand aan de behandeling ter zitting van het onderhavige hoger beroep geen kennis heeft kunnen nemen van het verweer van de minister. Gelet hierop ziet de Afdeling, omdat een goede rechtspleging daarbij is gebaat en voorts wordt voorkomen dat appellant een instantie verliest, aanleiding om met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, van de Awb, de beslissing op het bezwaar tegen het nieuwe besluit te verwijzen naar de rechtbank te Roermond.
2.3. Het geschil in hoger beroep is derhalve beperkt tot de vergoeding van groei- en kwaliteitsschade aan de laan- en parkbomen van appellant.
2.4. Appellant klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem naar voren gebrachte beroepsgronden met betrekking tot de door de minister gehanteerde peildatum, het registreren van een deel bos- en haagplantsoen als laan- en parkbomen, en het hanteren van één normbedrag, niet wederom aan een beoordeling kunnen worden onderworpen.
2.4.1. Dat betoog faalt. Bij de uitspraak van 26 juni 2002 heeft de Afdeling reeds over voormelde beroepsgronden geoordeeld en deze verworpen, zodat deze niet in een later stadium van de procedure wederom kunnen worden aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden derhalve terecht niet in haar oordeel betrokken.
Hetgeen appellant verder inhoudelijk omtrent deze beroepsgronden naar voren heeft gebracht, kan, gelet hierop, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.5. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat de minister de groei- en kwaliteitsschade van de bomen niet juist berekend heeft, houdt zakelijk weergegeven in dat de minister de schadepercentages ten onrechte heeft vermenigvuldigd met de oppervlakte van de niet verloren gegane bomen. Volgens appellant hadden deze schadepercentages ook de oppervlakte dode en kwarrige bomen dienen te bestrijken.
2.5.1. De rechtbank heeft dit betoog terecht verworpen, omdat de dode en kwarrig gegroeide bomen reeds als 100% verloren zijn berekend en het volgen van door appellant voorgestane rekenwijze zou betekenen dat de dode en kwarrige bomen wederom in de berekening worden betrokken, waardoor de verloren gegane bomen voor meer dan 100% vergoed zouden worden. De Regeling voorziet evenwel niet in een zodanige vergoeding. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voorzover thans in geschil, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verwijst het beroep van appellant tegen het besluit van 12 augustus 2005 naar de rechtbank te Roermond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005