ECLI:NL:RVS:2005:AU7551

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200504295/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit saneringsplan Burgemeesterwijk Maassluis

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, waarbij op 8 oktober 2004 een gewijzigd saneringsplan voor de locatie Burgemeesterwijk (zuidelijk deel) te Maassluis is goedgekeurd. Appellanten sub 1 en sub 2 hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar appellanten sub 2 hebben geen bezwaarschrift ingediend, waardoor hun beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 oktober 2005, waarbij de appellanten en vertegenwoordigers van de provincie aanwezig waren.

De Raad van State heeft overwogen dat appellanten sub 1, die op ongeveer 200 meter van het betrokken gebied wonen, niet kunnen aantonen dat zij een voldoende direct geraakt belang hebben bij het besluit. Hierdoor is hun beroep gegrond verklaard, en het bestreden besluit is vernietigd voor zover appellanten sub 1 ontvankelijk zijn verklaard. Het beroep van appellanten sub 2 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit. De provincie Zuid-Holland is verplicht om het griffierecht aan appellanten sub 1 te vergoeden.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 7 december 2005. De Raad van State heeft de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking gebracht, omdat daar geen aanleiding voor was.

Uitspraak

200504295/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2004, kenmerk 936116/B30 heeft verweerder ingestemd met een gewijzigd saneringsplan voor de locatie Burgemeesterwijk (zuidelijk deel) te Maassluis.
Bij besluit van 21 maart 2005, kenmerk DCMR/DMB/05/2499, verzonden op 21 maart 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 4 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2005 en appellanten sub 2 bij brief van 2 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2005, waar appellanten sub 1, in persoon appellanten sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E. Henket, drs. E. tripp, ir. E.P.H. Jager en E. Schoen, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Tevens zijn namens het college van burgemeester en wethouders van Maassluis drs. L.A.F. Voerster en J.E.M. Koene, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen eerst tegen dat besluit bezwaar te maken.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht definieert het begrip belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Uit de stukken blijkt dat appellanten sub 2 geen bezwaarschrift tegen het besluit van 8 oktober 2004 hebben ingediend. Niet gebleken is van omstandigheden die dit verschoonbaar kunnen maken. Het beroep van appellanten sub 2 is derhalve niet-ontvankelijk.
2.2.    Een beslissing strekkende tot afdoening van een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht behelst als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling. De indiener van een bezwaarschrift is (als zodanig) dan ook belanghebbende bij de beslissing op zijn bezwaar. Of het bezwaarschrift zelf ontvankelijk was, is voor de ontvankelijkheid van het beroep bij de Afdeling niet van belang. Wel dient de Afdeling te onderzoeken of het betrokken bestuursorgaan bij het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift tot een juist oordeel over de ontvankelijkheid van dit bezwaarschrift is gekomen. Indien de laatstbedoelde vraag ontkennend moet worden beantwoord, leidt dit tot vernietiging van de beslissing op het bezwaarschrift.
Om van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te kunnen spreken moet er, onder meer, sprake zijn van een voldoende direct geraakt belang. In de eis van direct geraakt belang komt tot uitdrukking dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de eigenlijke gevolgen van het besluit en het geraakt zijn van belangen van de belanghebbende.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat appellanten sub 1 wonen op een afstand van circa 200 meter van het gebied waar het besluit van 8 oktober 2004 betrekking op heeft. Ook anderszins is uit hetgeen appellanten hebben aangevoerd niet gebleken dat zij een voldoende direct geraakt belang bij het bestreden besluit hebben. Gelet op het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat appellanten sub 1 geen rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij het besluit van 8 oktober 2004 hebben. Verweerder had de bezwaren van appellanten sub 1 dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.3.    Het beroep van appellanten sub 2 is niet-ontvankelijk. Het beroep van appellanten sub 1 is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover appellanten sub 1 daarbij ontvankelijk zijn verklaard.
2.4.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van appellanten sub 2 niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het beroep van appellanten sub 1 gegrond;
III.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 21 maart 2005, kenmerk DCMR/DMB/05/2499, voor zover appellanten sub 1 daarbij ontvankelijk zijn verklaard;
IV.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten sub 1 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Klap
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005
315.