ECLI:NL:RVS:2005:AU7550

Raad van State

Datum uitspraak
7 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506001/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nadere eisen ten aanzien van geluidshinder voor Aerobicstudio Rijkerswoerd te Arnhem

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 december 2005 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Het college had op 11 november 2004 een verzoek van de appellant om nadere eisen te stellen op het gebied van geluidshinder voor de inrichting Aerobicstudio Rijkerswoerd aan de Mooieweg 106 te Arnhem afgewezen. De appellant verzocht om het equivalente geluidniveau ter plaatse van de woningen van derden te beperken tot 45 dB(A) tussen 7.00 - 19.00 uur, 40 dB(A) tussen 19.00 - 23.00 uur en 35 dB(A) tussen 23.00 - 7.00 uur, omdat hij de omgeving als een rustige woonwijk beschouwde. Het college van burgemeester en wethouders stelde echter dat de in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer opgenomen geluidniveaus voldoende bescherming bieden tegen geluidhinder en dat de omgeving eerder als een normale woonomgeving kan worden gekarakteriseerd.

De Raad van State heeft de argumenten van de appellant en het college tegen elkaar afgewogen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet nodig was om lagere geluidniveaus voor te schrijven dan die in het Besluit zijn opgenomen. De Afdeling benadrukte dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid niet uitsluitend bepalend is en dat eerdere vergunningen op zichzelf onvoldoende zijn voor een ander oordeel. De Raad van State verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200506001/1.
Datum uitspraak: 7 december 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2004 heeft verweerder een verzoek van appellant om een nadere eis te stellen als bedoeld in artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) ten aanzien van de inrichting Aerobicstudio Rijkerswoerd aan de Mooieweg 106 te Arnhem afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 8 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 augustus 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2005, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. J.A. Wols, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.M.M. Kapteijns, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit bepaalt, voor zover thans van belang, dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voor zover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
Artikel 7, eerste lid, van het Besluit bepaalt dat voor een inrichting die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds was opgericht en waarvoor onmiddellijk daaraan voorafgaand een vergunning gold, de voorschriften van die vergunning blijven gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften, gedurende drie jaar na het tijdstip van het van toepassing worden van dit besluit op die inrichting, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid.
In voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorend bij het Besluit is bepaald, voor zover thans van belang, dat het door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten veroorzaakte equivalente geluidniveau op de gevel van woningen niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) tussen 7.00 - 19.00, 45 dB(A) tussen 19.00 - 23.00 en 40 dB(A) tussen 23.00 - 7.00 uur.
In voorschrift 4.1.1 van de bijlage is bepaald, voor zover thans van belang, dat in gevallen waarin de in voorschrift 1.1.1 opgenomen waarden voor equivalente geluidniveaus naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, het bevoegd gezag voor een inrichting bij nadere eis waarden kan vaststellen die lager of hoger zijn dan de in voorschrift 1.1.1 opgenomen waarden.
2.2.    Bij brief van 13 augustus 2004 heeft appellant verweerder verzocht om als nadere eis te stellen dat het van de inrichting afkomstige equivalente geluidniveau ter plaatse van de woningen van derden niet meer mag bedragen dan 45 dB(A) tussen 7.00 - 19.00, 40 dB(A) tussen 19.00 - 23.00 en 35 dB(A) tussen 23.00 - 7.00 uur. Volgens appellant moet de omgeving van de inrichting worden aangemerkt als een rustige woonwijk. In dat verband wijst hij er op dat de in zijn verzoek genoemde lagere geluidniveaus in de bij besluit van 25 juli 1995 voor de inrichting verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder a en onder c, van de Wet milieubeheer waren voorgeschreven en daarnaast in een ten behoeve van het tegen de besluiten tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het verlenen van een bouwvergunning voor het uitbreiden van de inrichting ingestelde beroep uitgebrachte deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak van 26 augustus 2004 als passender zijn aangemerkt. Appellant stelt ten slotte dat de afwijzing van het verzoek in strijd is met het gemeentelijke milieubeleid.
2.3.    Uitgangspunt is volgens verweerder dat de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit genoemde geluidniveaus voldoende bescherming bieden tegen geluidhinder. Volgens verweerder kan de omgeving van de inrichting eerder worden gekenmerkt als een normale woonomgeving dan als een stille woonwijk. Daarbij heeft hij mede van belang geacht dat de inrichting is gelegen op ongeveer 300 meter van de bedrijventerreinen Rijkerswoerd-West en De Overmaat en de belangrijke doorgaande weg Burgemeester Matsersingel, alsmede op ongeveer 750 meter van de autosnelweg A325. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat voorts in aanmerking is genomen dat de inrichting reeds sinds 1995 ter plaatse aanwezig is.
In hetgeen appellant aanvoert, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet nodig is een nadere eis te stellen waarin lagere geluidniveaus zijn voorgeschreven dan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit genoemde. Daarbij overweegt de Afdeling ten eerste dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid, wat daarvan ook zij, hiertoe, anders dan waarvan appellant lijkt uit te gaan, gelet op voorschrift 4.1.1 van de bijlage bij het Besluit en de toelichting daarop, niet uitsluitend bepalend is. In het deskundigenverslag van 26 augustus 2004 is wat het referentieniveau van het omgevingsgeluid betreft overigens slechts gesteld, wat daarvan ook zij, dat in dit geval geconcludeerd zou kunnen worden dat een grenswaarde van 45 dB(A) passender is. Ook het gegeven dat in de eerder voor de inrichting verleende vergunning lagere equivalente geluidniveaus waren voorgeschreven dan die genoemd in voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit is op zichzelf onvoldoende voor een ander oordeel. Daarbij merkt de Afdeling op dat niet in geschil is dat sinds de inwerkingtreding daarvan op 1 oktober 1998 het Besluit op de inrichting van toepassing is en dat artikel 7, eerste lid, van het Besluit de periode waarin onderdelen van reeds verleende vergunningen als nadere eis kunnen doorlopen tot drie jaar nadien beperkt. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het gemeentelijke milieubeleid inhoudende dat wordt beoogd de kwaliteit van het milieu dusdanig te bewaken en te verbeteren dat bestaande en nieuwe gezondheidsrisico's worden voorkomen dan wel beperkt.
2.4.    Het beroep is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2005
154-462.